ECLI:NL:RBMNE:2021:4066

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/1559
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratie-inspanningen bij ziekte van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde loonsanctie. De werkneemster, die op 25 januari 2017 ziekgemeld was na een auto-ongeval, had geen re-integratie-inspanningen ondernomen, omdat de bedrijfsarts een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM) had vastgesteld. Het Uwv legde [bedrijf] een loonsanctie op, die door [bedrijf] werd aangevochten. De rechtbank oordeelde dat [bedrijf] onvoldoende had aangetoond dat de geconstateerde tekortkomingen waren hersteld. De rechtbank benadrukte dat het aan [bedrijf] was om te bewijzen dat de werkneemster niet meer in staat was tot re-integratie, en dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er benutbare mogelijkheden waren. De rechtbank verklaarde het beroep van [bedrijf] ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1559

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. W.J. Belder).

Inleiding

[de werkneemster] (hierna: de werkneemster) werkte als [functie] bij eiseres (hierna: [bedrijf] ) en heeft zich op 25 januari 2017 ziekgemeld als gevolg van een auto-ongeval. Er heeft geen re-integratie plaatsgevonden omdat volgens de bedrijfsarts sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM).
Op 5 november 2018 heeft de werkneemster bij verweerder (hierna: het Uwv) een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 21 januari 2019 heeft het Uwv aan [bedrijf] de verplichting opgelegd om het loon van de werkneemster door te betalen tot 21 januari 2020 (een loonsanctie). Volgens de verzekeringsarts van het Uwv had de werkneemster wel benutbare mogelijkheden. Omdat er in het geheel geen re-integratie-inspanningen zijn geweest terwijl de werkneemster wel benutbare mogelijkheden had, zijn er re-integratiekansen gemist, aldus verweerder.
[bedrijf] heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde loonsanctie, maar zij heeft dit bezwaar later weer ingetrokken.
[bedrijf] heeft de werkneemster op advies van de bedrijfsarts aangemeld voor een medische expertise bij Ergatis. Ergatis heeft in een brief van 13 augustus 2019 geconcludeerd dat de werkneemster niet onderzoekbaar is gebleken.
Op 14 augustus 2019 heeft [bedrijf] vervolgens aan het Uwv verzocht om de loonsanctie te bekorten, waarbij is verwezen naar de brief van Ergatis en naar een rapport van de bedrijfsarts van 11 maart 2019.
In het besluit van 29 augustus 2019 heeft het Uwv beslist dat de loonsanctie niet wordt verkort, omdat [bedrijf] de eerder geconstateerde tekortkoming nog niet heeft hersteld. [bedrijf] heeft daartegen bezwaar gemaakt.
In het besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [bedrijf] ongegrond verklaard.
[bedrijf] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 15 juli 2021. [bedrijf] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en drs. J.M.W.N. Derks (medisch adviseur, verbonden aan Veduma Medisch Adviseurs). De gemachtigde van het Uwv heeft deelgenomen aan de zitting door middel van een beeldverbinding.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit – onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – op het standpunt gesteld dat [bedrijf] ten onrechte is uitgegaan van een GBM-situatie bij de werkneemster. Omdat de werkneemster benutbare mogelijkheden had, heeft er ten onrechte geen re-integratie plaatsgevonden.
Het geschil
2. [bedrijf] is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep aangevoerd – samengevat weergegeven –dat het Uwv het bekortingsverzoek onvoldoende gemotiveerd en niet op goede gronden heeft afgewezen.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
Aangezien [bedrijf] de opgelegde loonsanctie niet heeft bestreden, gaat de rechtbank uit van de juistheid van dit besluit. In de arbeidskundige rapportage van
21 januari 2019, die het Uwv ten grondslag heeft gelegd aan deze loonsanctie, is opgenomen wat het Uwv na reparatie als bevredigend re-integratieresultaat ziet:
- De werknemer werkt in passend werk (met een structureel karakter) dat min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden binnen het eigen bedrijf (spoor 1) dan wel – met toestemming van de werknemer – buiten het bedrijf (spoor 2). Hiervoor is toestemming nodig omdat in spoor 1 nog niet alle mogelijkheden zijn onderzocht,
- of, als dit ondanks daartoe ondernomen initiatieven niet haalbaar blijkt: de werknemer werkt in werk met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijke loon (voor datum ziekte) mits dit werk structureel is,
- of, als ook dit niet gerealiseerd kan worden: er een adequaat re-integratietraject in spoor 2 is afgerond,
- en voor zover het traject onverhoopt stagneert: het niet of onvoldoende werken volledig aan de werknemer te wijten is en de sanctiemaatregelen van de werkgever naar de werknemer toe zonder succes zijn toegepast.
3.2
Uit het belastende karakter van het besluit tot oplegging van een loonsanctie volgt dat het Uwv bij dat besluit duidelijk moet motiveren welke tekortkoming aan de werkgever wordt verweten en gemotiveerd uiteen moet zetten dat dit zonder deugdelijke grond is gebeurd [1] . Bij een verzoek om bekorting van de loonsanctie, zoals in deze zaak aan de orde, is het echter aan [bedrijf] om aan te tonen dat zij de eerder door het Uwv geconstateerde tekortkomingen heeft hersteld [2] . Ten opzichte van het opleggen van de loonsanctie is de bewijslast dus verschoven van het Uwv naar [bedrijf] .
4. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat [bedrijf] , met het enkel overleggen van een brief waarin staat dat de werkneemster niet onderzoekbaar is, onvoldoende heeft onderbouwd dat moet worden uitgegaan van een doorlopende GBM-situatie bij de werkneemster, dan wel dat een GBM-situatie is ontstaan in de periode tussen het opleggen van de loonsanctie en het bekortingsverzoek. Derks heeft op de zitting betoogd dat niet alleen moet worden uitgegaan van whiplashklachten, maar dat psychische problematiek een rol zou kunnen spelen in het niet onderzoekbaar zijn van de werkneemster. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende medisch geobjectiveerd. Het betoog van [bedrijf] dat het Uwv had moeten onderzoeken waarom de werkneemster niet onderzoekbaar was, volgt de rechtbank niet, aangezien het aan [bedrijf] is om aan te tonen dat zij de geconstateerde tekortkomingen heeft hersteld. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat moet worden uitgegaan van benutbare mogelijkheden bij de werkneemster om te re-integreren. Het Uwv heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank van [bedrijf] mogen verwachten dat zij arbeidsrechtelijke sanctiemaatregelen zou opleggen aan de werkneemster om op die manier af te dwingen dat zij zou meewerken aan haar re-integratie, dan wel aan de door [bedrijf] aangevraagde medische expertise. Dat het opleggen van een loonstop aan de werkneemster een zeer vergaand middel is, laat onverlet dat – zoals ook uit rechtsoverweging 3.1 volgt – pas een bevredigend re-integratieresultaat is behaald als sanctiemaatregelen zonder succes zijn toegepast. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat [bedrijf] de in de loonsanctie geconstateerde tekortkomingen niet heeft hersteld.
5. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 27 maart 2020 bij de aanvraag om een WIA-uitkering aangenomen dat de werkneemster inmiddels geen benutbare mogelijkheden heeft. Daaraan kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet de conclusie worden verbonden dat de tekortkoming in de re-integratie-inspanningen van [bedrijf] is hersteld. De toekenning van die uitkering en de bijbehorende beoordeling heeft immers achteraf plaatsgevonden op basis van andere beoordelingsmaatstaven dan aan de orde is in het kader van de beoordeling van een verzoek om het verkorten van een loonsanctie.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1518.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1733.