ECLI:NL:CRVB:2018:1733
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake re-integratieverplichtingen van werkgever in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratieverplichtingen van een werkgever onder de Wet WIA. Appellante, een werkgever, had een werknemer in dienst die wegens rugklachten en een verkeersongeval arbeidsongeschikt was geraakt. Het Uwv stelde dat appellante te laat was begonnen met de re-integratie in het tweede spoor, wat mogelijk kansen op re-integratie heeft gemist. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat appellante tekort was geschoten in haar re-integratieverplichtingen. Appellante voerde aan dat zij wel degelijk activiteiten had ondernomen en dat er geen re-integratiekansen waren gemist, maar de Centrale Raad volgde het standpunt van het Uwv. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende had aangetoond dat zij tijdig en adequaat had gehandeld in het re-integratietraject. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de loonsanctie had opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en adequate re-integratie-inspanningen door werkgevers en de noodzaak om deze inspanningen goed te documenteren.