ECLI:NL:RBMNE:2021:3977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
21/286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negatieve beoordeling en beëindiging proeftijdaanstelling van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente]. Eiseres was op 1 september 2016 in dienst getreden met een tijdelijke proeftijdaanstelling van één jaar, die eenmaal met zes maanden werd verlengd vanwege onvoldoende functioneren. Na deze verlenging heeft verweerder op 27 februari 2018 de proeftijdaanstelling van eiseres van rechtswege laten aflopen, wat eiseres betwistte. Eiseres stelde dat de beoordeling niet conform het Beoordelingsreglement was en dat onjuiste beoordelaars waren aangesteld. Ze voerde aan dat haar functioneren onterecht als onvoldoende was beoordeeld en dat er geen goede begeleiding was geweest.

De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond over de formele aspecten van de beoordeling faalde, omdat de situatie van eiseres niet onder het Beoordelingsreglement viel. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de inhoud van de beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op voldoende gronden berust. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende concrete feiten had aangedragen om de negatieve beoordeling te onderbouwen. Eiseres had niet aangetoond dat de beoordeling onterecht was en de rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de proeftijdaanstelling niet voort te zetten. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van verweerder in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.A.M. Korssen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Hofste).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is op 1 september 2016 in dienst getreden bij verweerder. Zij heeft een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef gekregen, voor de duur van één jaar. In de regel wordt deze bij het einde omgezet in een vaste aanstelling. In het geval van eiseres heeft verweerder echter gekozen voor een eenmalige verlenging van zes maanden (1 september 2017 tot 1 maart 2018). Verweerder vond namelijk dat eiseres tot dan toe onvoldoende functioneerde. Verweerder heeft eiseres met deze verlenging de gelegenheid gegeven om haar functioneren te verbeteren.
In het half jaar van de verlengde aanstelling heeft verweerder negen voortgangsgesprekken met eiseres gevoerd. [1] Op 19 februari 2018 heeft verweerder met eiseres een beoordelingsgesprek gehouden over haar functioneren in het tijdvak van 1 september 2017 tot 1 februari 2018. Verweerder heeft het functioneren van eiseres over deze periode (nog steeds) onvoldoende bevonden.
Met het besluit van 27 februari 2018 heeft verweerder de beoordeling van eiseres over de periode van 1 september 2017 tot 1 maart 2018 vastgesteld.
Met het besluit van 27 februari 2018 heeft verweerder de proeftijdaanstelling van eiseres van rechtswege laten aflopen per 1 maart 2018.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 27 februari 2018.
Met het besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021 en 15 juli 2021. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] . Bij de zitting op 15 juli 2021 was ook [B] namens verweerder aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat haar beoordeling niet tot stand is gekomen overeenkomstig het Beoordelingsreglement van de gemeente [gemeente] . Eiseres voert onder andere aan dat onjuiste personen als beoordelaars hebben opgetreden en dat aan haar beoordeling ten onrechte geen functioneringsgesprek voorafgegaan is.
Eiseres stelt voorts dat de beoordeling over de periode van 1 september 2017 tot 1 maart 2018 inhoudelijk geen stand kan houden. Zij vindt onder meer dat verweerder een onjuist beeld van haar functioneren heeft geschetst en dat verweerder zich onvoldoende heeft verdiept in haar functioneren in deze periode. Zo klopt het bijvoorbeeld niet dat zij bepaalde taken niet heeft afgerond. Ook waren medewerkers niet objectief en onafhankelijk over haar functioneren. Verder heeft de sfeer en de cultuur in het team en de houding van medewerker de heer [C] haar functioneren nadelig beïnvloed. Tevens vindt eiseres dat zij geen goede begeleiding van verweerder heeft gekregen.
2. Naar het oordeel van de rechtbank faalt de beroepsgrond over de formele aspecten van de beoordeling. In artikel 4 van het Beoordelingsreglement van de gemeente [gemeente] (het Beoordelingsreglement) is bepaald in welke situaties in ieder geval een beoordeling dient te worden opgemaakt. Bij eiseres is aan de orde dat haar tijdelijke aanstelling niet is voortgezet en dat deze van rechtswege eindigde. Die situatie is in artikel 4 van het Beoordelingsreglement niet genoemd. Het Beoordelingsreglement mist in het geval van eiseres dus toepassing. Dat de beoordeling van eiseres mogelijk niet in overeenstemming met het Beoordelingsreglement tot stand is gekomen, maakt die beoordeling op zich dus niet onrechtmatig.
3. Over de beroepsgronden die zien op de inhoud van de beoordeling, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit dat het bestuursorgaan ter onderbouwing aanvoert boven elke twijfel is verheven en of sommige feiten niet (geheel) juist zijn vastgesteld of geïnterpreteerd. Bepalend is of de gegeven waardering, gelet op het totale beeld van het in beschouwing genomen gezichtspunt, de terughoudende rechterlijke toetsing kan doorstaan.
4. De rechtbank overweegt dat het beoordelingsformulier vermeldt welke taken belangrijk zijn voor de functie van eiseres en op welke punten eiseres volgens verweerder tekort is geschoten in haar functioneren. Verweerder geeft hierbij concrete voorbeelden. Zo maakt eiseres een onderwerp onnodig complex door allerlei aspecten te benoemen die met dat onderwerp mogelijk een relatie hebben. In lijn hiermee heeft eiseres moeite hoofd- en bijzaken te scheiden en structuur aan te brengen. Ook heeft zij moeite om te komen tot het uitvoeren van concrete activiteiten. Het plannen en organiseren van haar werk heeft verweerder daarom als onvoldoende beoordeeld. Ook heeft verweerder geconstateerd dat eiseres meer de discussie aangaat dan dat zij de dialoog zoekt. Zij is daarbij vooral gericht op wat zij wil zeggen en is minder sensitief ten aanzien van haar directe omgeving. Verweerder heeft haar hierop in de zes maanden van de verlengde aanstelling meermaals gewezen. Verder heeft verweerder aangevoerd dat in die laatste zes maanden negen voortgangsgesprekken met eiseres zijn gevoerd. Deze gesprekken hadden betrekking op de manier waarop eiseres haar werk uitvoerde. De kritiekpunten van verweerder zijn daarbij aan bod gekomen. Voorts heeft eiseres gebruik gemaakt van coaching en heeft zij een opleiding gevolgd. Eén en ander heeft evenwel niet geleid tot de gewenste verbetering in het functioneren van eiseres.
5. Gelet op het geschetste totaalbeeld van het functioneren van eiseres, kan de beoordeling standhouden. Zoals in rechtsoverweging 3 is aangehaald, is het daarbij niet zozeer van belang of verweerder en eiseres over alle feiten eens zijn. Het is aan verweerder om, binnen redelijke grenzen, te bepalen welke eisen en verwachtingen wat betreft het functioneren van eiseres hebben te gelden. De rechtbank ziet niet in dat de eisen en verwachtingen die verweerder in het geval van eiseres heeft gehanteerd, niet in redelijkheid als maatstaf hebben kunnen dienen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiseres niet aan deze eisen en verwachtingen heeft voldaan. De door eiseres aangevoerde stellingen over de sfeer en de cultuur van de organisatie en over het gebrek aan objectiviteit en onafhankelijkheid van haar collega’s, baten eiseres niet. Niet de organisatie en de collega’s staan namelijk ter beoordeling, maar eiseres zelf. Dit nog afgezien van het oordeel van de rechtbank dat eiseres haar stellingen over onder meer genderongelijkheid en onderlinge loyaliteiten op de werkvloer onvoldoende steekhoudend heeft onderbouwd.
6. Op basis van de beoordeling heeft verweerder besloten de proeftijdaanstelling van eiseres van rechtswege laten aflopen per 1 maart 2018. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] dient de bestuursrechter een besluit tot het niet voortzetten van een tijdelijk dienstverband na afloop van de proeftijd terughoudend te toetsen. Deze toetsing beperkt zich tot de vraag of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de betrokken ambtenaar niet aan de door het bestuursorgaan in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Het bestuursorgaan hoeft niet aan te tonen dat de betrokken ambtenaar blijk heeft gegeven van een ongeschiktheid, die het ontslag van een in vaste dienst aangestelde ambtenaar zou kunnen rechtvaardigen.
7. Gezien hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 4. en 5, heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat eiseres niet aan de gestelde verwachtingen heeft voldaan. Het besluit om de tijdelijke aanstelling van eiseres na 1 maart 2018 niet voort te zetten, kan dan ook stand houden.
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 20 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden op 7 september 2017, 25 september 2017, 9 oktober 2017,
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:205 r.o. 5.2
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4820 r.o. 4.4