ECLI:NL:RBMNE:2021:3906

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/4216
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over teveel ontvangen Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de Wajong-uitkering. Eiseres ontvangt een Wajong-uitkering en heeft daarnaast inkomsten uit werk, waarbij zij reiskosten vergoed krijgt. Het UWV heeft in drie besluiten vastgesteld dat eiseres in totaal te veel voorschot op haar Wajong-uitkering heeft ontvangen, omdat de inkomsten uit werk, inclusief een deel van de reiskostenvergoeding, verrekend zijn met de uitkering. Eiseres is het niet eens met deze besluiten en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het UWV de regels correct heeft toegepast. Eiseres ontving reiskostenvergoeding van € 0,35 per kilometer, maar volgens de wet valt het bedrag boven de € 0,19 per kilometer onder het loon en moet dit verrekend worden met de Wajong-uitkering. De rechtbank begrijpt de bezorgdheid van eiseres over de financiële druk die deze regeling met zich meebrengt, maar oordeelt dat het UWV zich aan de wet moet houden en geen uitzondering kan maken voor haar situatie.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiseres over de betreffende periodes te veel aan voorschot heeft ontvangen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2021 en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4216

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: J. de Leeuw),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1.
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong-uitkering). Daarnaast heeft zij inkomsten uit werk, waarbij
zij € 0,35 aan reiskosten per kilometer ontvangt.
1.2.
Met het besluit van 3 januari 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder bepaald dat
eiseres over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2019 bruto € 2.171,12 te veel aan voorschot op haar Wajong-uitkering heeft ontvangen. De inkomsten uit werk worden verrekend met de Wajong-uitkering van eiseres.
1.3.
Met het besluit van 2 juli 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat
eiseres over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 juni 2020 bruto € 1.207,21 te veel aan voorschot op haar Wajong-uitkering heeft ontvangen. De inkomsten uit werk worden verrekend met de Wajong-uitkering van eiseres.
1.4.
Met het besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen de
primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021 door middel van een
Skype-verbinding. Eiseres was aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. In geschil tussen partijen is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres over de
periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2019 bruto € 2.171,12 en over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 juni 2020 bruto € 1.207,21 teveel aan voorschot op haar Wajong-uitkering heeft ontvangen. De reden daarvan is dat verweerder bij de berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering de inkomsten uit werk heeft verrekend, waarbij volgens verweerder de reiskosten boven de € 0,19 per kilometer onder het bruto loon vallen en daarmee deel uitmaken van het loonbegrip en dus als te verrekenen inkomsten worden gezien. In geval van eiseres komt dit neer op € 0,16, aangezien zij in totaal € 0,35 per kilometer van haar werkgever ontvangt. Eiseres is het hier niet mee eens.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
3. Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader
artikel 2:40 van de Wajong, artikel 3:2 en 3:6 van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten, artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 31 en 31a van de Wet op de loonbelasting 1964 is.
Reiskostenvergoeding
4. Eiseres voert aan dat de reiskosten van € 0,35 per kilometer die zij van haar werkgever
ontvangt niet onder haar loon vallen, maar bedoeld zijn ter dekking van haar reis- en autokosten.
5. Allereerst overweegt de rechtbank dat zij het ongenoegen van eiseres begrijpt dat de
door haar gemaakte reiskosten niet volledig worden gedekt door de op grond van de belastingregels toegelaten reiskostenvergoeding, wat voor haar als Wajonger extra zwaar drukt. Deze regeling geldt echter voor iedereen. Verweerder moet hierbij aansluiten, aangezien de regelgeving niet de ruimte biedt om een uitzondering te maken voor mensen zoals eiseres die een Wajong-uitkering ontvangen.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder op correcte wijze heeft vastgesteld welk
bedrag aan reiskostenvergoeding wel en welk bedrag daarvan niet onder het loonbegrip valt. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De rechtbank legt dit als volgt uit.
Artikel 3:2 en 3:6 van het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten gaan over het bepalen van het inkomen bij iemand met een Wajong-uitkering. Daarin wordt verwezen
naar artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Hierin staat dat de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing is om na te gaan wat onder het loon valt.
In artikel 31, eerste lid, onderdeel f j° artikel 31a, tweede lid, onderdeel a, sub 3 van de Wet op de loonbelasting 1964 staat dat het bedrag aan vrije ruimte € 0,19 per kilometer is. Dat is het zogeheten eindheffingsbestanddeel dat niet onder loon valt. Dat betekent dat daarover geen belasting is verschuldigd. Het bedrag boven de € 0,19 per kilometer valt wel onder het loonbegrip
Verweerder heeft deze regels toegepast en heeft ter onderbouwing daarvan ter zitting naar twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) verwezen. [1] De rechtbank volgt deze uitleg. Toegepast op de situatie van eiseres brengt dat met zich mee dat verweerder terecht het bedrag van € 0,16 dat boven de € 0,19 valt als bestanddeel van het loon heeft aangemerkt. In dat verband stelt de rechtbank nog vast dat uit de salarisspecificaties van eiseres blijkt dat de werkgever ook dit onderscheid heeft gemaakt.
7. Verder heeft verweerder ter zitting aangegeven het vervelend te vinden dat het lang heeft
geduurd voordat tot de definitieve berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering van eiseres kon worden overgegaan. De reden daarvan is dat verweerder hierbij afhankelijk is van wanneer de werkgever bij de Belastingdienst een opgave doet van de inkomsten van eiseres... Deze gegevens worden vervolgens opgenomen in de polisadministratie. Verweerder gebruikt de polisadministratie om vast te stellen hoeveel inkomsten iemand heeft ontvangen.
Berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering en het teveel ontvangen voorschot
8. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder onduidelijk is in zijn uitleg hoe tot de
berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering is gekomen en daarmee samenhangend hoe het bedrag dat eiseres teveel aan voorschot heeft ontvangen is bepaald.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het verweerschrift en hetgeen
hij ter zitting heeft toegelicht voldoende uitleg verschaft over de wijze van berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering en daarmee samenhangend het door eiseres teveel ontvangen voorschot. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het een ingewikkelde berekening betreft en heeft ten overvloede nog opgemerkt dat de berekeningswijze van de Wajong-uitkering voor de toekomst is versimpeld, maar dat in deze zaak nog de destijds geldende regelgeving van toepassing is. Dat betekent dat de wettelijke grondslag voor de hoogte van de uitkering artikel 2:40 van de Wajong is. Verder is bij de berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering sprake van verschillende categorieën en percentages. Over de periode van 1 december 2018 tot en met 31 december 2018 verdiende eiseres minder dan 20% van het minimumloon. Haar Wajong-uitkering bedroeg daarom 70% van het minimumloon verminderd met de inkomsten uit werk. In de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019 verdiende eiseres tussen de 20% en 80% van het minimumloon. Haar Wajong-uitkering bedroeg daarom 60% van het minimumloon verminderd met 50% van de inkomsten uit werk. In de periode van 1 februari 2019 tot en met 30 april 2019 verdiende eiseres minder dan 20% van het minimumloon. Haar Wajong-uitkering bedroeg daarom 70% van het minimumloon verminderd met de inkomsten uit werk. In de periode van 1 mei 2019 tot en met 30 november 2019 verdiende eiseres tussen de 20% en 80% van het minimumloon. Haar Wajong-uitkering bedroeg daarom 60% van het minimumloon verminderd met 50% van de inkomsten uit werk.
Verweerder heeft het teveel ontvangen voorschot berekend op basis van de hiervoor genoemde bepalingen. In dat verband geeft verweerder aan dat het SV-loon dat op de salarisspecificaties van eiseres staat overeenkomt met het SV-loon in de polisadministratie. Volgens verweerder zijn de inkomsten van eiseres uit werk op de juiste wijze verrekend met het aan haar verstrekte voorschot. De rechtbank volgt deze uitleg.

Conclusie

10. Verweerder heeft terecht bepaald dat eiseres over de periode van 1 december 2018 tot en
met 30 november 2019 bruto € 2.171,12 en over de periode van 1 december 2019 tot en met
30 juni 2020 bruto € 1.207,21 teveel aan voorschot op haar Wajong-uitkering heeft ontvangen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van 19 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3078 en uitspraak van 19 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5249.