[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 december 2008, 07/875 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 februari 2010
Namens appellant heeft mr. A.R van der Veen, werkzaam bij de stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Veen, voornoemd, en [G.]. Voor het Uwv is verschenen W. Metus.
1.1. Appellant ontvangt sedert 7 december 1991 een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellant heeft onder meer in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 juni 2006 werkzaamheden verricht als privéchauffeur voor de heer [G.]. Deze werkzaamheden verrichtte appellant met een auto die op naam van zijn echtgenote stond. Voor zijn werkzaamheden ontving appellant een kilometervergoeding. Tot 10 juli 2004 ontving hij deze vergoeding van [B.V.], ten behoeve van welke vennootschap [G.] tot die datum werkzaam was, en vanaf 10 juli 2004 van het bedrijf van [G.].
1.3. Appellant heeft het Uwv niet eigener beweging geïnformeerd over zijn werkzaamheden en over de vergoeding die hij daarvoor ontving. Het Uwv is hiervan op de hoogte gekomen in het kader van een opsporingsonderzoek, waarvan op
27 november 2006 rapport is opgemaakt. Wel is de kilometervergoeding in het kader van een vanwege het Uwv gehouden looncontrole in juni 2000 bij [B.V.] ter sprake gekomen. Het van deze controle opgemaakte rapport vermeldt:
“Werkgever deelde desgevraagd mede dat er alleen een vergoeding van de kosten conform de wettelijk toegestane regelgeving plaatsvindt. Geconstateerd is echter dat [B.V.] de parkeerkosten over het eerste half jaar ad. f 128,00 vergoedt.
Conform wet- en regelgeving wordt gesteld dat vergoedingen welke naast het maximum forfait worden verstrekt, loon zijn, dit zijn bijvoorbeeld vergoedingen voor parkeer- en tolgelden.
Met de werkgever is de afspraak gemaakt dat met ingang van heden de kilometerdeclaraties van de heer [appellant] aan de bovenstaande voorwaarden voldoen.”
1.4. Het Uwv heeft de vergoedingen die appellant ontving in genoemde periode, onder aftrek van de bedragen die in die periode fiscaal per gereden kilometer onbelast mochten worden vergoed (het fiscale forfait), aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Dit heeft geresulteerd in vier op meergenoemde periode betrekking hebbende besluiten van 24 januari 2007 waarbij toepassing is gegeven aan artikel 44 van de WAO. Bij besluit van 29 maart 2007 heeft het Uwv van appellant teruggevorderd een bedrag van € 20.224,43, zijnde het bedrag aan uitkering dat van 1 januari 2004 tot en met 15 juli 2006 onverschuldigd aan appellant is uitbetaald.
1.5. Tegen deze besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van het besprokene op de hoorzitting is appellant bij brief van 21 mei 2007 in de gelegenheid gesteld een gedetailleerde opgave te verstrekken van de werkelijke onkosten per kilometer.
1.6. Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 24 januari 2007 en 29 maart 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv onder meer het volgende overwogen:
“In principe volgen wij de fiscus voor het vaststellen van de onkosten.
Wij hebben u verzocht om een opgave te verstrekken van de onkosten. U overlegde hiertoe een lijst van de ANWB waarin de onkosten van verschillende auto's worden opgegeven. Wij zijn van mening dat deze berekening niet op uw situatie van toepassing kan zijn, onder meer omdat deze berekening aangeeft hoeveel de auto voor de particulier kost per kilometer. Hierin zitten dan de kosten als wegenbelasting en verzekering die de particulier ook zou hebben gehad wanneer hij zijn werkzaamheden niet zou hebben verricht. Ten tweede staat in casu uw auto met die leeftijd niet op de lijst. In de derde plaats rijdt u meer kilometers waardoor de kostprijs per kilometer lager zou zijn.
Het uitgangspunt om de fiscus te volgen is naar onze mening een aannemelijke vaststelling van de onkosten. Uit de tot nu toe verstrekte gegevens is geenszins gebleken dat het Uwv een verkeerde vaststelling in uw specifieke situatie zou hebben gemaakt.”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 10 juli 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv op goede gronden aansluiting heeft gezocht bij het beleid zoals dat door de Belastingdienst sinds 2004 wordt gehanteerd met betrekking tot onkostenvergoedingen. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad heeft de rechtbank overwogen dat bovenmatige onkostenvergoedingen tot het loon moeten worden gerekend. Nu appellant de juistheid van het door het Uwv in aanmerking genomen aantal kilometers niet heeft betwist, is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van de besluiten van 24 januari 2007 en de juistheid van het teruggevorderde bedrag. Dringende redenen op grond waarvan het Uwv bevoegd is geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, heeft de rechtbank niet aanwezig geacht. Daarbij heeft zij overwogen dat appellant er niet op heeft mogen vertrouwen dat na de looncontrole bij [B.V.] alles voor de toekomst bij het oude zou blijven aangezien in het fiscale regime met betrekking tot autokosten met enige regelmaat wijzigingen optreden. Ook is niet gebleken dat aan appellant een onvoorwaardelijke toezegging is gedaan dat de door hem ontvangen vergoedingen niet zouden worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald zijn stelling dat de door hem ontvangen vergoedingen gezien moeten worden als onkostenvergoedingen. Het fiscale forfait heeft sedert 1 januari 2004 naar zijn stelling beslist geen gelijke tred gehouden met de werkelijke kosten. In dit verband heeft hij ook gewezen op het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot koerierswerkzaamheden.
Verder heeft appellant erop gewezen dat hij zijn werkzaamheden altijd heeft beschouwd als een vriendendienst. Daarnaast hebben deze werkzaamheden een therapeutische werking. Appellant is voorts van mening dat de terugvordering in strijd is met de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen, nu er geen sprake is van een situatie waarin door zijn toedoen teveel uitkering is verstrekt.
Tevens heeft appellant herhaald zijn stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat de looncontrole bij [B.V.] geen aanleiding gaf tot nader onderzoek.
4.1. De Raad volgt appellant hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
4.2. Het standpunt van het Uwv, zoals dat ter zitting van de Raad desgevraagd nader is toegelicht, inhoudende dat van de kilometervergoeding slechts het fiscale forfait als onkostenvergoeding wordt aangemerkt tenzij appellant kan aantonen dat de reële onkosten meer bedragen, acht de Raad alleszins aanvaardbaar. De Raad wijst er hierbij op dat blijkens de gedingstukken de Belastingdienst zich op het standpunt heeft gesteld dat van de ontvangen vergoedingen slechts in mindering mogen worden gebracht de onkosten, waarvan appellant kan aantonen dat die ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Met het Uwv is de Raad van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat de daadwerkelijk gemaakte onkosten meer bedroegen dan het fiscale forfait. De Raad sluit zich aan bij hetgeen het Uwv daarover in zijn besluit van 10 juli 2007 heeft overwogen.
4.3. Het beroep van appellant op het beleid van de Belastingdienst ten aanzien van personen die om “iets om handen te hebben” koerierswerkzaamheden verrichten zonder dat daarbij sprake is van een structureel voordeel, faalt gelet op de omvang van de door appellant verrichte werkzaamheden en de daarvoor door hem ontvangen vergoedingen.
4.4. Het beroep van appellant op de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 faalt eveneens, nu appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Van appellant had verwacht mogen worden dat hij eigener beweging het Uwv had geïnformeerd over zijn werkzaamheden en de daarvoor door hem ontvangen vergoeding. Aan de bij [B.V.] gehouden looncontrole kon hij niet het vertrouwen ontlenen dat hij hiervan kon afzien, dan wel dat hij daaraan het vertrouwen kon ontlenen dat geen nader onderzoek door het Uwv zou worden verricht. Appellant mocht er slechts vanuit gaan dat zolang de kilometervergoeding niet meer zou bedragen dan het fiscale forfait, zulks niet van invloed zou zijn op de hoogte van zijn uitkering. Ook overigens sluit de Raad zich op dit punt aan bij hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
4.5. Aan het vorenstaande kan niet afdoen de door appellant geschetste achtergrond van zijn werkzaamheden. De artikelen 44 en 57 van de WAO bieden geen ruimte om hiermee rekening te houden.
4.6. Nu het hoger beroep faalt, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.