Wat is er uit het onderzoek gebleken?
Vanwege uw beperkingen bent u al jaren in het bezit van een extra geveerde scootmobiel. Deze is inmiddels afgekeurd door de vorige leverancier Welzorg. Medipoint zal een scootmobiel verstrekken uit dezelfde categorie, conform de afspraken met de gemeente.”
5. Eiseres heeft in bezwaar – kort gezegd – aangevoerd dat zij ten onrechte geen nieuwe scootmobiel heeft gekregen. Zij wil geen gereviseerd exemplaar, omdat de vering daarvan niet adequaat is voor haar beperkingen.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij stelt verweerder zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 8 onder lid 5, van de Verordening altijd de goedkoopst passende en tijdig beschikbare voorziening verstrekt. Volgens verweerder heeft eiseres zich niet aan de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo gehouden, omdat zij meerdere keren niet aan een passing heeft meegewerkt.
Beroepsgrond 1: Strijd met het vertrouwensbeginsel
7. Eiseres voert aan dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarbij stelt eiseres dat [A] tijdens het telefoongesprek op 21 juli 2021 mondeling heeft toegezegd dat zij een nieuwe scootmobiel zou krijgen en dat deze toezegging ook blijkt uit het primaire besluit. Gelet hierop mocht zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij een fabrieksnieuwe scootmobiel zou krijgen.
8. Verweerder betwist dat eiseres een fabrieksnieuwe scootmobiel is toegezegd. Met ‘nieuwe scootmobiel’ is bedoeld aan te gegeven dat eiseres een vervanging krijgt voor haar afgekeurde scootmobiel.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
Oordeel rechtbank
10. De rechtbank is van oordeel dat uit het verweerschrift in bezwaar (processtuk 5.1) - waarin het telefoongesprek op 27 juli 2020 kort is weergegeven – niet blijkt dat [A] aan eiseres heeft toegezegd dat zij een fabrieksnieuwe scootmobiel zou krijgen. Over het telefoongesprek is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“Mevrouw geeft aan dat zij een SOLO 3 had via Welzorg met grotere accu’s. Dit is een scootmobiel uit de hoogste categorie met extra vering, verstrekt vanwege de fysieke problematiek van mevrouw.
Uit de documenten van 2014 blijkt dat er inderdaad een extra geveerde scootmobiel is geleverd met grotere accu’s.
Er is echter nergens expliciet te vinden welke argumentatie ten grondslag ligt aan verstrekking van de grotere accu’s.
Het bovenstaande met mevrouw meegedeeld en aangegeven dat Medipoint een vergelijkbare scootmobiel zal leveren uit de extra geveerde categorie, maar dat ik niet kan garanderen dat het eenzelfde model als de huidige afgekeurde scootmobiel zal worden verstrekt.”
De rechtbank leidt uit deze passage slechts af dat aan eiseres is meegedeeld dat zij een vergelijkbare scootmobiel uit de extra geveerde categorie zal krijgen en niet dat aan haar een fabrieksnieuwe scootmobiel is toegezegd. In de woorden ‘nieuwe scootmobiel’, zoals verwoord in het primaire besluit, heeft eiseres dan ook geen bevestiging kunnen lezen dat zij een fabrieksnieuwe scootmobiel zou krijgen. Daarbij geldt bovendien dat deze woorden voor meerdere interpretaties vatbaar zijn, waaronder de uitleg die verweerder heeft gegeven. Onder ‘nieuw’ kan namelijk ook ‘vervangend’ of ‘in nakoming van’ zijn bedoeld. Eiseres heeft aan het primaire besluit dan ook redelijkerwijs niet het vertrouwen mogen ontlenen dat zij een fabrieksnieuwe scootmobiel zou krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond 2: strijd met het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel
11. Eiseres stelt dat verweerder haar medische klachten onvoldoende heeft betrokken bij de besluitvorming. Volgens eiseres heeft verweerder ook ondeugdelijk gemotiveerd dat de op
7 augustus 2020 aangeboden scootmobiel voor haar een voldoende passende beschikbare voorziening is. Daarbij stelt eiseres dat een goed verende scootmobiel essentieel is vanwege haar medische beperkingen en dat haar klachten zullen toenemen als zij een gereviseerd model krijgt. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst eiseres naar twee huisartsjournalen van [B] ( [B] ) respectievelijk [C] ( [C] ) en een brief van de polikliniek neurologie van 1 juli 2010. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een gereviseerd model een mindere vering heeft. Hierdoor was een passing niet noodzakelijk en verwijt verweerder haar ten onrechte dat zij geen medewerking heeft verleend. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder alleen stelt dat hij geen nieuwe scootmobiel van Medipoint kan afdwingen, maar dat hij deze stelling niet met concrete gegevens heeft onderbouwd. Dit terwijl zij in bezwaar heeft gevraagd om het contract tussen de gemeente Almere en Medipoint te verstrekken.
12. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.8, derde lid van de Wmo bepaalt dat de cliënt desgevraagd verplicht is om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Verweerder heeft het bepaalde in de Wmo uitgewerkt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Almere 2018 (Verordening) en de Beleidsregels maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en voorzieningen in het kader van de Jeugdwet (Beleidsregels).
Op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Verordening en artikel 8, eerste lid van de Beleidsregels verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.
13. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder ervan uitgaat dat eiseres, vanwege haar medische beperkingen in onder andere haar rug, een extra geveerde scootmobiel nodig heeft. De rechtbank leidt uit de overgelegde huisartsjournalen en de brief van de polikliniek neurologie niet af dat verweerder de medische klachten van eiseres onvoldoende heeft betrokken. Evenmin valt daaruit af te leiden dat de medische klachten zullen verergeren als eiseres geen fabrieksnieuwe scootmobiel krijgt. De rechtbank is van oordeel dat wat huisarts [B] op 25 augustus 2020 heeft vermeld een weergave is van wat eiseres heeft meegedeeld en niet is gebaseerd op wat [B] uit eigen onderzoek of op basis van zijn medische kennis heeft geconstateerd. [B] heeft het volgende genoteerd:
“problemen met gemeente en scootmobiel, had een goed verende scootmobiel, is voor haar essentieel in verband met rugpijn. Ingeleverd voor kleine herstelwerkzaamheden, nu verouderderde scootmobiel teruggekregen, blijkt een wijziging in leverancier te zijn geweest. Krijgt niet haar oude scootmobiel of een vergelijkbare terug. Zorgt ervoor dat zij nu al een aantal weken thuis zit, kan zich niet verplaatsen vanwege de pijn. Met vorige scootmobiel dagelijks uren naar buiten op pad, zorgde voor veel levensvreugde en gaf ook verlichting van de klachten. Heeft nu aanvullende informatie nodig om bezwaar in te dienen bij gemeente.”
14. De kernvraag is of de door verweerder/Medipoint aangeboden scootmobiel een passende voorziening is die bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres. Daarbij stelt eiseres dat uitsluitend een fabrieksnieuwe scootmobiel passend en adequaat is. Verweerder stelt dat een gereviseerd exemplaar met een goede/extra vering ook passend en adequaat is.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat een gereviseerde scootmobiel voor eiseres een passende en adequate voorziening is, omdat deze ook voorzien is van een extra vering. Verweerder heeft toegelicht dat op grond van de Europese aanbesteding voor hulpmiddelen geen aanspraak bestaat op een nieuwe ongebruikte voorziening en dat het uitgangspunt is dat gereconditioneerde en visueel niet van nieuw te onderscheiden hulpmiddelen worden verstrekt. In het verweerschrift is verwezen naar de aanbestedingsstukken die aan het contract met Medipoint ten grondslag liggen en op www.Tenderned.nl te raadplegen zijn. Daarbij heeft verweerder aangevoerd dat zijn afspraken met Medipoint waarborgen dat hulpmiddelen van voldoende kwaliteit geleverd worden, zodat eiseres erop kan vertrouwen dat zij een passende en adequate scootmobiel krijgt. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de medewerkingsplicht in artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo heeft geschonden door niet aan de passing mee te werken. Eiseres heeft dit geweigerd zonder te concretiseren waarom zij dit als belastend ervaart. De niet onderbouwde stelling van eiseres dat een gereviseerde scootmobiel bij voorbaat geen passende en adequate voorziening is, omdat deze niet fabrieksnieuw is, ontslaat haar niet van de medewerkingsplicht. Daarbij acht de rechtbank het opmerkelijk dat eiseres ter zitting enerzijds aanvoert dat haar afgekeurde scootmobiel na zes jaar gebruik nog steeds voldeed, maar anderzijds bij voorbaat een gereviseerde scootmobiel (die in betere staat verkeert) ongeschikt vindt. De rechtbank vindt het teleurstellend dat eiseres niet aan de passing heeft meegewerkt, waardoor geen nader onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Dit komt voor rekening en risico van eiseres en leidt tot de conclusie dat verweerder mag volstaan met de voorziening die hij heeft aangeboden. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2014. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.