ECLI:NL:RBMNE:2021:3807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht en ontvangen giften

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die haar bijstandsuitkering wijzigden en herzien over een bepaalde periode, waarbij een terugvordering van teveel betaalde bijstand werd opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 23 augustus 2017 bijstand ontvangt, maar dat haar moeder vanaf 1 januari 2019 de huur voor haar betaalde, waardoor eiseres geen woonlasten had. Dit leidde tot een verlaging van haar bijstandsuitkering. Eiseres heeft betoogd dat zij onvoldoende middelen overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien en dat de terugvordering van de bijstandsuitkering onevenredig is.

De rechtbank heeft overwogen dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij giften ontving. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft herzien en de terugvordering heeft opgelegd, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft, verworpen. De rechtbank concludeert dat de terugvordering evenredig is en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.M.B. Amting),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Voorthuizen).

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres per 1 januari 2019 gewijzigd. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 februari 2020 (primaire besluit 2) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres herzien over de periode van 1 november 2017 tot 1 januari 2020 en heeft verweerder de teveel betaalde bijstand over die periode tot een bedrag van € 6.874,57 netto (€ 7.362,32 bruto) teruggevorderd. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 23 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder, met aanpassing van de motivering, de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [A] , moeder van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 23 augustus 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), laatstelijk naar de norm van een alleenstaande ouder.
2. Verweerder wijzigde met het primaire besluit 1 de bijstandsuitkering van eiseres per 1 januari 2019, omdat de moeder van eiseres vanaf dat moment de huur voor eiseres betaalde en eiseres daarom geen woonlasten had. De uitkering is daarom op grond van artikel 27 van de Pw verlaagd met € 228,62 per maand. Daarnaast verlaagde verweerder op grond van artikel 18 van de Pw de bijstandsuitkering per 1 januari 2019 – met uitzondering van de maand mei 2019 – met € 277,00, omdat eiseres de huurtoeslag die zij ontvangt volledig vrij te besteden heeft.
In het primaire besluit 2 heeft verweerder de bijstandsuitkering herzien over de periode 1 november 2017 tot 1 januari 2020 vanwege schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft namelijk bij verweerder geen melding gemaakt van de door haar ontvangen giften. Verder heeft verweerder de teveel betaalde bijstand over die periode teruggevorderd tot een bedrag van € 6.874,57 netto.
De afstemming in verband met de ontvangen huurtoeslag
3. Eiseres voert aan dat zij door de verlaging van haar bijstand onvoldoende middelen overhoudt om in de noodzakelijke kosten van haar bestaan te kunnen voorzien. Verweerder concludeert volgens haar ten onrechte dat uit de bankafschriften blijkt dat er voldoende inkomsten overblijven. Dit is niet nader onderzocht. Eiseres krabbelt omhoog uit een moeilijke periode, waarover zij steeds heeft gecommuniceerd met verweerder. De verplichting dat zij de huurtoeslag moet terugbetalen ligt als een loden last op haar schouders en dreigt een psychische terugval bij eiseres te veroorzaken. Inmiddels ondersteunt de moeder van eiseres haar sinds 2020 niet langer financieel. Er zijn wel degelijk gronden om af te zien van deze afstemming, aldus eiseres.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres huurtoeslag heeft ontvangen over de maanden januari tot en met november 2019, minus mei 2019, terwijl zij geen woonlasten had omdat haar moeder de huur van eiseres betaalde. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiseres. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties [1] . De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiseres een dergelijke bijzondere situatie zich voordoet. Dat haar moeder de huur betaalde, leverde eiseres immers een substantiële besparing op haar vaste lasten op. Daarnaast ontving eiseres huurtoeslag die zij, nu zij de huur niet hoefde te betalen, vrijelijk te besteden had. Hierdoor is haar bijstandbehoefte in voormelde maanden afgenomen. De stelling van eiseres dat niet is onderzocht of zij voldoende geld overhoudt om in haar eerste levensbehoeften te voorzien, onderschrijft de rechtbank niet, nu verweerder uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar de bankafschriften van eiseres en daaruit is gebleken dat eiseres uitgaven heeft kunnen doen aan andere zaken dan de eerste levensbehoeften. Verweerder heeft in de door eiseres aangevoerde omstandigheden dan ook geen redenen hoeven zien om op grond van artikel 18, tiende lid, van de Pw af te zien van afstemming.
De herziening in verband met het ontvangen van giften
5. Eiseres voert aan dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om fraude te plegen. Zij zat in een moeilijke positie en in de periode dat zij zelf het overzicht miste, heeft haar moeder haar geholpen. Het is schrijnend dat verweerder haar nu als fraudeur ziet, omdat er geen is sprake van het welbewust niet doorgeven van middelen aan verweerder. Het was voor eiseres niet duidelijk dat het ontvangen van geld voor een verjaardagscadeau van invloed zou kunnen zijn op haar recht op bijstand. Die giften zijn immers vrijgesteld [2] en waren niet bestemd voor levensonderhoud. Het was eiseres ook niet duidelijk dat zij melding moest doen van het incidentele geld dat zij ontving voor boodschappen. Eiseres heeft daarom naar haar mening niet gehandeld in strijd met artikel 17 van de Pw. Nu de situatie van eiseres ook tot een andere conclusie kan leiden, had verweerder het besluit beter moeten motiveren en daarbij de relatie tussen de artikelen 17 en 31 van de Pw moeten betrekken. De individuele omstandigheden, feiten en belangen van eiseres zijn onvoldoende meegewogen. Eiseres voert verder aan dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden in verband met de stortingen op haar bankrekening. Dit betreft voornamelijk giften. De stelling van verweerder dat de stortingen niet allemaal verantwoord zijn en om die reden als middelen in aanmerking worden genomen is onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft op dit punt een bepaalde mate van beleidsvrijheid [3] . Waarom verweerder zich op het standpunt stelt dat een aantal van deze giften vanuit een oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord zijn en tot de middelen worden gerekend is niet helder.
6. De rechtbank overweegt dat eiseres er in het toekenningsbesluit van 13 september 2017 op is gewezen dat zij alles moest melden wat van belang kan zijn voor de uitkering. Tijdens het gesprek met verweerder op 6 juni 2019 is zij nogmaals op de op haar rustende inlichtingenplicht gewezen, waarbij onder meer expliciet is stilgestaan bij het doorgeven van de ontvangst van giften en is uitgelegd welke ontvangsten mogelijk tot een gift gerekend kunnen worden. De beroepsgrond dat eiseres niet wist dat zij melding moest maken van de ontvangen giften slaagt daarom niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht niet is nagekomen, zowel wat betreft de giften als de stortingen op haar bankrekening. Verweerder heeft tijdens de zitting uitgelegd dat hij als vaste gedragslijn hanteert dat jaarlijks € 750,- aan giften niet tot de middelen worden gerekend. Komt een bijstandsgerechtigde boven dat bedrag, dan worden de giften nauwgezet bekeken om te bezien of het om middelen gaat die van invloed zijn op het recht op bijstand. De rechtbank begrijpt dat verweerder hiermee invulling geeft aan artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw en acht deze vaste gedragslijn niet onjuist of onredelijk. In het primaire besluit 1 en het bestreden besluit heeft verweerder lijsten opgenomen van giften/bedragen die eiseres heeft ontvangen in de periode waarop de herziening ziet. In het primaire besluit 1 is gespecificeerd of deze giften al dan niet tot het vermogen moeten worden gerekend. In het bestreden besluit is de lijst uitgebreid met per maand weergegeven de bedragen die worden gezien als inkomsten. Niet is in geschil dat eiseres die bedragen heeft ontvangen maar niet aan verweerder heeft doorgegeven. Zij voert uitsluitend aan dat verweerder zijn standpunt onvoldoende onderbouwt. Dit is, zonder nadere motivering die ontbreekt, onvoldoende om de rechtbank tot het oordeel te leiden dat het door verweerder ingenomen standpunt onjuist is. Dat eiseres geen bewust financieel voordeel heeft gehad van deze giften, onderschrijft de rechtbank niet. De beroepsgronden van eiseres slagen daarom niet.
De terugvordering
7. Eiseres voert aan dat de gevolgen van de terugvordering in dit geval onevenredig zijn. De situatie van eiseres is in het geheel niet meegewogen. Eiseres heeft tijdens diverse gesprekken haar situatie toegelicht en gezegd dat zij vanwege haar psychische klachten helemaal was vastgelopen, ook financieel gezien. Zij had geen zicht op haar financiën en er dreigden achterstanden in de betaling te ontstaan. Volgens eiseres zijn er dringende redenen om van terugvordering af te zien. Deze zijn erin gelegen dat sprake is van onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor eiseres heeft, gelet op haar aard, achtergrond en sociale situatie. Verweerder had daarom moeten afzien van terugvordering.
8. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw voor verweerder de verplichting bestaat om terug te vorderen als sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Hiervan is in het geval van eiseres sprake, voor zover het betreft de ontvangen giften. In dat geval kan alleen van terugvordering worden afgezien als sprake is van dringende redenen. Waar het gaat om de afstemming vanwege de huurtoeslag, is op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw, sprake van een bevoegdheid en speelt ook evenredigheid een rol.
9. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering vanwege de afstemming evenredig is. Aan de Pw ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in de kosten van het bestaan. De bijstand vult aan wanneer eigen middelen en andere voorzieningen niet toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Bijstand vervult dus een sluitstukfunctie. In dit geval had eiseres de huurtoeslag vrij te besteden, omdat de huur door haar moeder werd betaald. Zij had daarom ook geen woonlasten. Gelet hierop is de terugvordering van een bedrag ter hoogte van de genoten huurtoeslag en de verlaging met de huurcomponent in dit geval evenredig.
10. Volgens vaste rechtspraak van de CRVB [4] doen dringende redenen, als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
11. In wat eiseres heeft aangevoerd heeft verweerder geen dringende redenen hoeven zien om van terugvordering af te zien. Het gaat bij deze toets immers alleen om de gevolgen van de terugvordering en niet hoe deze is ontstaan. Met de psychische omstandigheden van eiseres die tot de terugvordering hebben geleid, hoefde verweerder bij deze toets dan ook geen rekening te houden. Eiseres heeft verder niet geconcretiseerd waarom de gevolgen van de terugvordering voor haar onaanvaard zijn. Dat eiseres in een penibele situatie heeft gezeten en daardoor (onder meer) financieel is vastgelopen, is, voor zover dat thans nog aan de orde is, onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Ditzelfde geldt voor de stelling dat de terugvordering een loden last voor eiseres is. Dat aan de terugvordering financiële gevolgen zijn verbonden, is immers inherent aan deze terugvordering en kan reeds daarom geen dringende reden opleveren. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
Deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 11 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8450 en 13 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1682
2.Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw
3.Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw
4.Bijv. de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1022