ECLI:NL:RBMNE:2021:3729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
5 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5436
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan uitzendbureau wegens onvoldoende re-integratie inspanningen van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendbureau (eiseres) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over een loonsanctie. De werknemer, die via het uitzendbureau werkzaam was, meldde zich op 21 maart 2017 ziek. Na de wettelijke wachttijd van twee jaar heeft de werknemer een WIA-uitkering aangevraagd, waarop verweerder besloot dat het uitzendbureau de loondoorbetalingsverplichting moest verlengen tot 26 mei 2020 vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder handhaafde de loonsanctie. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer tijdens zijn ziekteverzuim regelmatig bij de bedrijfsarts was en dat het uitzendbureau het loon gedurende de wachttijd heeft doorbetaald. Echter, de rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in de relevante perioden. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat de werknemer niet belastbaar was en dat er geen re-integratiekansen waren, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de loonsanctie heeft opgelegd en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt de inspanningsverplichting van werkgevers bij re-integratie van zieke werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5436

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] ,eiseres,

(gemachtigde: mr. A.M. Wuisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: S. Wiltjer-Rienstra).

Inleiding

1. Eiseres is een uitzendbureau. [A] (de werknemer) was via eiseres werkzaam bij [bedrijf] B.V. als operator/ovenist voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 21 maart 2017 ziek gemeld. De werknemer is bekend met verschillende medische klachten. Tijdens het ziekteverzuim heeft eiseres het loon van de werknemer gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar doorbetaald. De werknemer is in die tijd regelmatig bij de bedrijfsarts geweest met het oog op zijn re-integratie.
2. Na afloop van de wachttijd heeft de werknemer op 12 maart 2019 bij verweerder een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder de re-integratie inspanningen van eiseres beoordeeld. Dit heeft geleid tot het primaire besluit van 16 mei 2019, waarin verweerder heeft beslist dat de periode waarin eiseres aan de werknemer loon moet betalen wordt verlengd tot 26 mei 2020. Die verlenging, ook wel loonsanctie genoemd, is opgelegd, omdat eiseres volgens verweerder te weinig heeft gedaan om de werknemer te re-integreren. De behandeling van de WIA-aanvraag van de werknemer is om die reden uitgesteld.
3. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In het besluit van 21 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de opgelegde loonsanctie gehandhaafd. Verweerder heeft zich gebaseerd op medisch en arbeidskundige rapporten.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft van de werknemer geen bericht ontvangen dat hij wil deelnemen aan deze procedure. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om eiseres kennis te laten nemen van de stukken uit het dossier die medische gegevens bevatten. In deze uitspraak zal daarom in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de werknemer om te voorkomen dat deze medische gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank heeft verder beslist dat de kennisneming van stukken met medische gegevens niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan haar gemachtigde.
6. Het beroep is behandeld op de hybride zitting van 23 juni 2021. Een van de rechters heeft via Skype deelgenomen aan de zitting. Namens eiseres was haar gemachtigde fysiek bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde die via een Skype-verbinding aanwezig was.

Waar gaat het in deze zaak over?

7. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat de primaire voorwaardelijke beroepsgrond niet langer wordt gehandhaafd. Die grond ging er van uit dat de werknemer bezwaar zou hebben ingesteld tegen een eerder besluit van verweerder van 14 maart 2019. Duidelijk is geworden dat er door de werknemer geen bezwaar is gemaakt. De rechtbank hoeft daarom geen oordeel meer te geven over die beroepsgrond.
8. Deze zaak gaat over het verlengen van de loondoorbetalingsverplichting tot 26 mei 2021 door onvoldoende re-integratie inspanningen van eiseres. Partijen zijn het er over eens dat de werknemer bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen niet werkzaam was. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake was van een bevredigend resultaat, zodat hij kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie inspanningen van eiseres. De rechtbank moet in deze zaak toetsen of eiseres in redelijkheid kan worden verweten dat zij zonder goede redenen niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Hieronder zal de rechtbank verder ingaan op de aangevoerde beroepsgronden.

Wat vindt de rechtbank er van?

De periode van het gemaakte verwijt
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de periode van het gemaakte verwijt in het bestreden besluit heeft uitgebreid. De primaire arbeidsdeskundige verwijt eiseres dat zij onvoldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht in de periode vanaf december 2017 en daarna vanaf september 2018 tot januari 2019. Verweerder verwijt eiseres in het bestreden besluit dat zij vanaf april 2017 tot april 2018 en vanaf september 2018 tot januari 2019 onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanvullend opgemerkt dat ook vanaf april 2017 re-integratiekansen zijn gemist. Deze periode is niet aan het primaire loonsanctiebesluit ten grondslag gelegd. Gezien het reparatoire karakter van een loonsanctiebesluit, is de rechtbank van oordeel dat de periode vóór december 2017 niet alsnog aan de opgelegde loonsanctie had mogen worden toegevoegd. Dit betekent dat de rechtbank bij de inhoudelijke beoordeling van de re-integratie inspanningen van eiseres dan ook uitgaat van de periode december 2017 tot april 2018 en vanaf september 2018 tot januari 2019.
De inhoudelijke beoordeling van de re-integratie inspanningen
10. Eiseres voert aan dat haar niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. De grond voor het opleggen van de loonsanctie was uitsluitend arbeidskundig van aard, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat het navolgbaar was dat vanaf april 2018 niet meer werd aangesloten bij de aanbevelingen uit het arbeidskundig rapport van 29 december 2019 (lees: 2017) c.q. dat er geen re-integratie-activiteiten meer ontplooid werden. De beperkingen en daarmee de belastbaarheid van de werknemer zijn na dit arbeidskundig onderzoek sterk gewijzigd. De werknemer was volgens eiseres niet te belasten met welke vorm van re-integratie dan ook. Eiseres verwijst hiervoor naar verschillende stukken waaruit dit zou blijken: de beoordelingen door de bedrijfsarts, de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling en de beoordeling van de externe arbeidsdeskundige van Solutions van 6 juni 2018. Eiseres vindt dat zij in 2018 op goede gronden heeft kunnen besluiten om geen gevolg te geven aan het arbeidskundig advies van 29 december 2017.
Verder vraagt eiseres zich af welke re-integratiekansen er gemist zijn tussen de periode van september 2018 tot januari 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens eiseres slechts gesteld dat er eerder een arbeidskundig onderzoek had moeten worden ingezet en ‘het advies’ had moeten worden opgevolgd, maar onduidelijk is welk advies opgevolgd had moeten worden. Volgens eiseres volgt uit het Addendum van 11 januari 2019 immers dat er toen nog steeds sprake was van marginale mogelijkheden voor loonvormende arbeid en dat er op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van september 2018 van de bedrijfsarts geen functies te duiden zijn. Het ging nog steeds niet goed met de werknemer en hij had nog steeds geen vaste woon- of verblijfplaats. Volgens eiseres had de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitdrukkelijk moeten motiveren wat het eerder inzetten van arbeidskundig onderzoek door Solutions in de periode na september 2018 voor re-integratiekansen had kunnen opleveren zodat de instroom in de WIA voorkomen had kunnen worden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van de medische en arbeidskundige rapporten duidelijk gemotiveerd waarom de re-integratie inspanningen van eiseres in de periode vanaf december 2017 tot april 2018 en vanaf september 2018 tot januari 2019 onvoldoende zijn geweest. De rechtbank ziet daarin ook voldoende onderbouwing van de conclusie dat eiseres geen deugdelijke grond heeft voor de als onvoldoende aangemerkte re-integratie-inspanningen. De rechtbank legt haar oordeel hierna uit.
12. Over de periode vanaf december 2017 tot april 2018 hebben de arbeidsdeskundigen van verweerder geconcludeerd dat er na het arbeidskundig onderzoek en advies van Wibbens van 29 december 2017 mogelijkheden waren om de re-integratie te bevorderen, maar eiseres heeft de hierover gegeven adviezen niet opgevolgd. In het rapport van 29 december 2017 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de werknemer over benutbare mogelijkheden beschikt en dat hij gebaat zou zijn bij structurele arbeid met vaste werktijden. Er werd daarom geadviseerd om de werknemer te ondersteunen in zijn re-integratie door het inzetten van een adequaat re-integratietraject. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 november 2019 gesteld dat vanaf de probleemanalyse steeds werd gesproken over re-integratie en er werd door diverse adviseurs ook steeds het belang van werkhervatting en/of begeleiding aangegeven. Gedurende deze hele periode heeft volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep echter geen begeleiding richting werk, een werkervaringsplaats, sociale activering of re-integratie in spoor 2 plaatsgevonden.
13. Eiseres heeft haar standpunt dat de benutbare mogelijkheden van de werknemer in deze periode zeer marginaal waren niet met medische stukken onderbouwd. De verwijzingen naar onder andere het spreekuurrapport van de bedrijfsarts van 29 maart 2018 en het rapport van de verzekeringsarts in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling van 5 april 2018 kunnen niet als onderbouwing voor dit standpunt dienen. De bedrijfsarts heeft in het spreekuurrapport van 29 maart 2018 geconcludeerd dat er op dat moment bij de werknemer forse beperkingen aanwezig waren die een re-integratie richting duurzame inzetbaarheid in de weg staan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is deze conclusie, zoals blijkt uit het rapport van 21 oktober 2019, verenigbaar met de conclusie van de verzekeringsarts op 5 april 2018 en is het daarom vanaf dat moment navolgbaar dat niet (meer) werd aangesloten bij de aanbevelingen uit het arbeidskundig rapport van 29 december 2017, dan wel dat er geen re-integratie activiteiten meer werden ontplooid. Hieruit blijkt dat vanaf april 2018 niet meer gezegd kan worden dat er voor de werknemer re-integratiemogelijkheden waren, maar eiseres heeft dat vanaf december 2017 niet kunnen voorzien. In april 2018 blijkt dat de gezondheidssituatie van de werknemer slechter is geworden en dat de beperkingen van de werknemer fors zijn, maar dat rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres in de periode voor april 2018 geen re-integratie inspanningen heeft verricht.
14. De rechtbank kan verweerder verder volgen in zijn standpunt dat de werknemer vanaf september 2018 tot januari 2019 weer belastbaar was. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2019 blijkt dat het in de loop van 2018 weer beter gaat met de werknemer. Zo heeft hij bijvoorbeeld zijn medicatie afgebouwd. De onderzoeksbevindingen van de bedrijfsarts in zijn spreekuurrapport van 12 september 2018 zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee in lijn. In dit rapport heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat de werknemer over benutbare mogelijkheden beschikt en dat de werknemer gemotiveerd is om te gaan werken met begeleiding. De werknemer wordt weer belastbaar geacht overeenkomstig de FML van die datum. Daarin is onder meer opgenomen dat de werknemer gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 30 uur per week kan werken. Dan duurt het tot januari 2019, voordat er weer re-integratieactiviteiten worden opgepakt. Vanaf dat moment is het advies van de arbeidsdeskundige die eiseres inschakelt om de re-integratie op te starten met een jobcoach. Dit traject wordt vervolgens niet ingekocht, omdat de prijs van een dergelijk traject hoger is dan de hoogte van de betalingen van de ZW-uitkering aan de werknemer tot aan het einde wachttijd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat door het verstrijken van de tijd tussen september 2018 en januari 2019 re-integratiekansen zijn gemist.
15. De rechtbank vindt deze toelichtingen inzichtelijk en goed te volgen. Dat de werknemer volgens eiseres nog steeds onder behandeling was, dat het nog steeds niet goed met hem ging en dat hij nog steeds geen vaste woon- of verblijfplaats had, betekent niet dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden had. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat ook als de arbeidsmogelijkheden van de werknemer gering zijn, er toch re-integratie inspanningen verricht hadden moeten worden. [1] In de door eiseres genoemde stukken ziet de rechtbank geen medische feiten, waaruit zou blijken dat de werknemer vanaf december 2017 tot april 2018 en vanaf september 2018 tot januari 2019 in het geheel niet belastbaar zou zijn voor re-integratie-activiteiten. De rechtbank acht deze periode niet dusdanig kort dat eiseres niet aan haar re-integratieverplichting zou kunnen worden gehouden.
16. De stelling van eiseres dat verweerder niet concreet heeft aangegeven wat het eerder inzetten van het arbeidskundig onderzoek dan nog voor re-integratiekansen had kunnen opleveren, slaagt niet. Verweerder heeft zijn conclusie dat re-integratie in de hier te beoordelen perioden ten onrechte niet is opgestart, voldoende gemotiveerd. Het is niet aan verweerder om te beoordelen of en zo ja welke concrete re-integratiemogelijkheden er zijn. Re-integratie betreft een inspanningsverplichting, niet een resultaatsverplichting. [2] Eiseres had activiteiten kunnen en moeten uitvoeren. Aangezien zij dat niet gedaan heeft, heeft eiseres onvoldoende re-integratie inspanningen verricht.
17. Tot slot wijst eiseres erop dat de werknemer inmiddels een IVA-uitkering heeft gekregen. Voor zover hiervan sprake is, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat eiseres tijdens de wachttijd voldoende heeft gedaan aan re-integratie. [3] De toekenning van een dergelijke uitkering heeft achteraf plaatsgevonden op basis van een ander beoordelingskader dan aan de orde is bij de beoordeling van de re-integratie inspanningen van een werkgever. De toekenning van een IVA-uitkering aan de werknemer maakt dus niet dat eiseres een deugdelijke grond had om geen re-integratie inspanningen te verrichten.

Conclusie

18. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd. Het beroep is ongegrond. Omdat eiseres geen gelijk krijgt, hoeft verweerder de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, mr. J.R. van Es-de Vries en
mr. S.C.A. van Kuijeren, leden, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:732.
2.Zie de eerder genoemde uitspraak van 28 februari 2019.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:462