14. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom voorbij gegaan zou moeten worden aan de deskundigheid van de StAB. Eiseres vindt kennelijk dat de conclusie van haar eigen deskundigen zonder meer prevaleert boven die van de deskundigen van de StAB, omdat haar deskundigen bekendstaan als experts op het gebied van veiligheid. Dat is echter op zichzelf onvoldoende om voorbij te gaan aan de conclusie van de deskundigen van de StAB. Het onderzoek is uitgevoerd door ing. [E] en ir. [F] . Op de website van de StAB zijn hun curriculum vitae te raadplegen. Eiseres heeft geen argumenten naar voren gebracht waarom getwijfeld zou moeten worden aan de expertise van deze twee personen. Dat de deskundigen van eiseres zelf goed bekend staan en tot een andere inhoudelijke conclusie komen, doet op zichzelf niet af aan de deskundigheid van de deskundigen van de StAB.
15. De rechtbank wijst er verder op dat eiseres de vragen die de rechtbank aan de StAB heeft gesteld vooraf heeft gekregen en dat zij hierop heeft kunnen reageren, wat zij ook heeft gedaan. Eiseres heeft ook kunnen reageren op het verslag van de StAB en haar reactie op het rapport heeft de rechtbank voorgelegd aan de StAB voor een nadere reactie. De rechtbank ziet dan ook niet in op welke wijze gehandeld is in strijd met de eisen die voortvloeien uit het arrest Mantovanelli en eiseres heeft dit verder ook niet toegelicht.
Het betoog slaagt niet.
16. De kern van het inhoudelijke verschil van inzicht tussen de StAB en de deskundigen van eiseres is of de rekenmethode van Kinney en Wiruth gebruikt kan worden voor een berekening van het gevaar op vallen. Professor [D] heeft zich in zijn schriftelijke reactie en zijn toelichting op de zitting op het standpunt gesteld dat Kinney en Wiruth hun methode wel degelijk gebruiken om risico’s te vergelijken en dat zij, waar toepasselijk, ook scores bij elkaar optellen. Professor [D] stelt zich op het standpunt dat de rekenmethode, zoals door [adviesbureau] is gebruikt, op juiste wijze is toegepast. Hij concludeert dat door de modificatie van de methode door [adviesbureau] , waarbij de enige parameter die het relatieve risico tussen de twee uitvoeringvormen bepaalt, te weten de blootstellingstijd, is gekwantificeerd, de methode van Kinney en Wiruth kan worden toegepast en dat daarmee twee uitvoeringsvormen van werkzaamheden op risico kunnen worden vergeleken. De uitvoeringstijd met de kortste blootstellingstijd aan het valgevaar heeft het laagste risico. Dat is in dit geval niet de werkwijze met collectieve voorzieningen. Daarmee is een situatie aan de orde is als bedoeld in artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbobesluit.
17. Het standpunt van de deskundigen van de StAB en de deskundigen van verweerder verschilt dus. Het is echter niet aan de rechtbank om zelf een inhoudelijke conclusie te trekken over de vraag of de rekenmethode van Kinney en Wiruth nu wel of niet kan worden toegepast. De rechtbank heeft namelijk geen deskundigheid op dit specifieke gebied. Zij heeft juist vanwege het gebrek aan expertise aan haar kant over de voorliggende arbeidshygiënische vraag een deskundige benoemd om haar te laten voorlichten.
De rechtbank kan echter wel beoordelen of wat eiseres naar voren heeft gebracht, doet twijfelen aan het door deze deskundigen ingenomen standpunt. Wat eiseres naar voren heeft gebracht is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet voldoende voor die twijfel. De methode van Kinney en Wiruth is in 1971 door Fine ontworpen en is, zo heeft professor [D] tijdens de zitting toegelicht, gebruikt in sociaal arbeidsland en is kennelijk afkomstig uit het Amerikaanse leger. Het is bedoeld voor de prioritering van de verschillende risico’s. Daarvan heeft professor [D] voorbeelden gegeven. Niet is gebleken dat deze methode óók kan worden toegepast in een situatie als hier voorligt, waar het erom gaat om te bepalen wat een ‘groter gevaar’ in de zin van artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbobesluit is. De StAB heeft in de reactie van 29 september 2020 namelijk gesteld dat de rekenmethode zoals toegepast door [adviesbureau] in deze situatie niet toepasbaar is, waarbij zij erop heeft gewezen dat in de risicobeoordeling van [adviesbureau] de toegekende wegingsfactoren afhankelijk zijn van degene die de waardering toekent. Daarbij heeft zij ook opgemerkt dat er bij de uitgevoerde berekening vraagtekens zijn te zetten bij deze toegekende wegingsfactoren. Dat deze conclusie van de StAB niet gevolgd kan worden, heeft eiseres niet voldoende onderbouwd. De rechtbank volgt dus de eigen deskundige en is er niet van overtuigd dat de rekenmethode van Kinney en Wiruth hier kan worden toegepast op de manier waarop [adviesbureau] dat heeft gedaan.
Beoordeling aan de hand van scenario’s
18. Zowel verweerder als de StAB bepleiten een bepaling van het gevaar aan de hand van scenario’s. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat bij een beoordeling aan de hand van scenario’s objectivering ontbreekt en dat deze beoordelingsmethode dus zou leiden tot willekeur. De rechtbank vindt daarbij van belang dat het hier gaat om de beoordeling van een algemeen verbindend voorschrift, waarbij geen concrete methode voor het vaststellen van een situatie als bedoeld in artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbobesluit is voorgesteld. Een toelichting op dit punt ontbreekt en dat maakt dat de wijze waarop moet worden beoordeeld of een bepaalde methode van werken een ‘groter gevaar’ oplevert, moet worden ingevuld door verweerder, die de expertise op het gebied van arbeidshygiëne heeft. Dat de beoordeling aan de hand van scenario’s een zekere mate van subjectiviteit met zich brengt, kan zo zijn, maar dat is inherent aan de formulering van een voorschrift zoals hier aan de orde, omdat dit de nodige ruimte laat. Dat neemt niet weg dat de invulling van verweerder redelijk moet zijn. Dat laatste kan de rechtbank wel beoordelen.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres collectieve maatregelen kan treffen en dat bij het aanbrengen van die maatregelen het gevaar op vallen niet groter wordt. Dit standpunt wordt door de StAB onderschreven. De StAB concludeert verder dat eiseres de collectieve maatregelen heeft vormgegeven en vervolgens heeft afgezet tegen haar eigen werkwijze, maar dat dit niet de enige manier is om collectieve maatregelen te treffen. Er zijn andere manieren te bedenken waarbij de risico’s op vallen door collectieve voorzieningen verder beperkt worden. Daarvan heeft de StAB ook voorbeelden genoemd. Ook verweerder heeft verschillende manieren voorgesteld om collectieve maatregelen aan te brengen, zo blijkt uit de schetsen van [inspecteur] .
20. Eiseres stelt daartegenover dat deze voorbeelden volgens haar allemaal niet werken of niet ingebouwd kunnen worden in haar manier van werken en zij vindt dat verweerder en de StAB de genoemde opties verder hadden moeten uitwerken. Daarin geeft de rechtbank eiseres echter geen gelijk. Op grond van artikel 3 van de Arbowet zorgt de werkgever voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en hij voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Eiseres is dus zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van haar werknemers en dat houdt in dat eiseres niet slechts naar één scenario voor collectieve maatregelen kan kijken om vervolgens van verweerder uitgewerkte alternatieve scenario’s te verwachten, als die collectieve maatregel in haar ogen niet voldoet. Het is aan eiseres zelf om aannemelijk te maken dat er geen vormen van collectieve maatregelen mogelijk zijn en dat de uitzondering van artikel 3.16, vijfde lid, van het Arbobesluit in haar situatie van toepassing is. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiseres dus zelf aan zet is. De rechtbank oordeelt dat de manier waarop verweerder invulling geeft aan artikel 3.16 van het Arbobesluit niet onredelijk is. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er geen manier is om op veilige wijze collectieve voorzieningen aan te brengen en daarom slaagt haar betoog niet.
21. Professor [D] heeft tijdens de zitting verklaard dat collectieve maatregelen niet noodzakelijkerwijs veiliger of beter zijn dan individuele maatregelen voor valpreventie. Nog afgezien van het feit dat dit pas op de zitting als standpunt van eiseres naar voren is gebracht, gaat dit standpunt voorbij aan de tekst van het Arbobesluit, waarin is opgenomen dat collectieve maatregelen prevaleren. De rechtbank volgt dit betoog dan ook niet.
Conclusie
22. Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat in wat eiseres heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat het StAB-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. De rechtbank volgt de eigen deskundige dus. Nu het standpunt van de StAB het nader ingenomen standpunt van verweerder onderschrijft, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
23. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor indienen van een schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).