4.2.Ten tweede heeft eiser aangevoerd dat zijn mede vennoot wel een TOZO 3 uitkering heeft gekregen. Het is dus in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel dat eisers aanvraag is afgewezen.
5. De rechtbank stelt als eerste vast dat de te beoordelen periode loopt van
10 november 2020 (datum aanvraag) tot 17 november 2020 (datum afwijzing van de aanvraag). Ten tweede overweegt de rechtbank dat vast staat dat eiser in die periode niet de Nederlandse nationaliteit had. De rechtbank moet beoordelen of eiser in de te beoordelen periode gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, zoals wordt bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Pw.
6. Het antwoord op die vraag is: nee. In artikel 11, tweede lid, van de Pw staat – voor zover van deze zaak van belang – dat met een Nederlander gelijk kan worden gesteld de vreemdeling die in Nederland woont en die hier rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank stelt vast dat eiser niet onder één van de categorieën van artikel 8 van de Vw valt. Dat eiser tijdelijk niet uitzetbaar was, is niet hetzelfde als rechtmatig verblijf hebben en is daarmee ook niet vergelijkbaar.
7. Tijdens de zitting heeft eiser in dit verband nog aangevoerd dat hij twee maanden geleden een aanvraag heeft gedaan voor verblijf bij partner, omdat hij naar eigen zeggen al sinds 2015 getrouwd is met een EU onderdaan. Niet duidelijk is of eiser in Nederland is gehuwd en dit huwelijk rechtsgeldig is verklaard. In het BRP staat eiser als alleenstaand geregistreerd, in het systeem van verweerder en in de aanvraag om TOZO 3 staat eiser ook als alleenstaand genoemd. Voor zover hierbij verblijfscode 30 is vermeld, overweegt de rechtbank dat deze code niet wijst op een verzoek tot afgifte van een verblijfsdocument op grond van Chavez Vilchez, wat van belang zou zijn voor te beoordelen periode. De nieuwe aanvraag ziet dus niet op de te beoordelen periode. Daarnaast is er over het vermeende huwelijk zoveel onduidelijk en bestaan er geen aanwijzingen dat sprake is van een Chavez Vilchez beoordeling, zodat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat eiser achteraf in de periode hier van belang rechtmatig verblijf zou hebben gehad.
8. Ten aanzien van artikel 11 van het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand overweegt de rechtbank dat dit verdrag niet wordt genoemd in artikel 11, tweede lid, van de Pw (en overigens ook niet in artikel 8 onder a tot en met e en l van de Vw). Eiser kan niet op grond van dit verdrag worden gelijk gesteld met een Nederlander en kan dus niet op grond hiervan worden gerekend tot de kring van rechthebbenden van de TOZO 3. Op de zitting is door verweerder een beroep gedaan op de uitspraak van Hoge Raad van 1 februari 2002, waarin volgens verweerder staat dat artikel 11, tweede lid, van de Pw alleen ziet op vreemdelingen die verblijfsrecht hebben gehad. Ter zitting heeft eiser deze toelichting niet weersproken.
9. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel gaat niet op: eisers medevennoot heeft namelijk wel een verblijfsrecht in Nederland. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen. Het is een andere situatie. Dat andere gemeentes kennelijk wel een TOZO toekennen geeft geen verplichting voor verweerder. Verweerder moet een eigen afweging maken.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021. De uitspraak zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: