ECLI:NL:RBMNE:2021:3477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4790
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging en terugvordering van Wajong-uitkering wegens inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, maar had in de periode van 11 oktober 2019 tot 1 maart 2020 inkomsten uit arbeid bij een bedrijf. Naar aanleiding van deze inkomsten heeft het UWV de Wajong-uitkering van eiseres verlaagd en een bedrag van € 2.478,63 bruto teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank en zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, stellende dat zij het UWV had geïnformeerd over haar inkomsten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij melding heeft gemaakt van haar inkomsten en dat er geen sprake was van een toezegging van het UWV waarop eiseres mocht vertrouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de anticumulatieregeling correct is toegepast en dat het UWV terecht is overgegaan tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat het UWV de proceskosten niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4790

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van de Brink).

Inleiding

Eiseres ontvangt een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiseres heeft in de periode van 11 oktober 2019 tot 1 maart 2020 bij [bedrijf] gewerkt en daaruit inkomsten ontvangen. In verband met die inkomsten heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres opnieuw berekend. Dit heeft geleid tot het eerste primaire besluit van 1 juli 2020, waarbij de Wajong-uitkering van eiseres over de periode van 1 oktober 2019 tot 1 februari 2020 is verlaagd en de te veel betaalde uitkering van € 2.478,63 bruto over de periode van 1 november 2019 tot en met 31 januari 2020 van eiseres is teruggevorderd.
In het tweede primaire besluit van 2 juli 2020 heeft verweerder eiseres meegedeeld hoeveel zij moet terugbetalen, wanneer en hoe zij dat moet doen. Als zij de terugvordering voor
31 december 2020 terugbetaalt, dan hoeft zij alleen het nettobedrag van € 2.352,54 terug te betalen. Als eiseres na laatstgenoemde datum betaalt, dat moet zij het bruto bedrag van
€ 2.478,63 terugbetalen.
Eiseres heeft tegen deze twee primaire besluiten bezwaar gemaakt. In het besluit van
19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 31 mei 2021 via Skype behandeld. De gemachtigde van eiseres was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat het in deze zaak over?

1. Verweerder heeft bij de berekening van de hoogte van de Wajong-uitkering vanwege de inkomsten uit arbeid de zogenoemde anticumulatieregeling uit (de voorloper van) de Wajong toegepast (artikel 50). Op basis hiervan heeft verweerder beslist dat de Wajong-uitkering van eiseres achteraf bezien in de hier te beoordelen periode uitbetaald moet worden naar een lagere fictieve arbeidsongeschiktheidsklasse. Omdat de uitkering echter is uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%, is er volgens verweerder een bedrag van € 2.478,63 bruto te veel aan uitkering betaald. Dit bedrag wordt van eiseres teruggevorderd. Verweerder is niet gebleken van dringende redenen om van verlaging of van terugvordering af te zien.
2. Eiseres is het niet met verweerder eens en beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Eiseres stelt dat zij verweerder wel degelijk heeft geïnformeerd over haar inkomsten bij [bedrijf] ten tijde van het ontvangen van de Wajong-uitkering. Eiseres bestrijdt dat zij enkel in september 2019 telefonisch contact met verweerder heeft opgenomen zonder te spreken over haar inkomsten en vervolgens pas weer in april 2020. Eiseres zal haar telefoonrekening/specificaties nog aan de rechtbank nazenden, waaruit blijkt dat zij in de betreffende periode meerdere malen telefonisch contact heeft gezocht met verweerder. Volgens eiseres mocht zij er dus op vertrouwen dat zij niet meer met een terugvordering zou worden geconfronteerd.
3. Eiseres heeft dus op zichzelf niet betwist dat zij vanaf 1 oktober 2019 inkomsten heeft ontvangen in de omvang zoals door verweerder is vastgesteld en dat, uitgaande van deze inkomsten, verweerder de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft berekend. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel de Wajong-uitkering heeft verlaagd en teruggevorderd van eiseres.

Wat vindt de rechtbank er van?

4. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de anticumulatieregeling in de Wajong in beginsel met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Onder omstandigheden kan toepassing met terugwerkende kracht wel in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel of andere ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen. [1]
5. In het geval van eiseres wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens rechtspraak van de CRvB is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de eerste plaats nodig dat eiseres aannemelijk maakt dat een medewerker van verweerder een toezegging heeft gedaan waarop eiseres mocht vertrouwen. Van een toezegging is sprake bij uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij eiseres redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van verweerder over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. [2] Daarvan is in dit geval geen sprake. Volgens verweerder zijn er geen schriftelijke of telefonische bewijsstukken, waaruit zou blijken dat eiseres melding heeft gemaakt van de inkomsten. In de telefoonhistorie is volgens verweerder alleen te zien dat eiseres in september 2019 contact heeft gehad over enkel het blokkeren van haar bankrekening. Daarna was het volgende contact in april 2020. Omdat eiseres geen enkele onderbouwing van haar stelling heeft gegeven, is het voor de rechtbank niet aannemelijk geworden dat zij bij verweerder melding heeft gemaakt van haar inkomsten. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eiseres ook gesteld dat de in beroep aangekondigde stukken over de gestelde telefoongesprekken niet aan de rechtbank zijn overlegd, omdat die er niet meer zijn. Eiseres heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaraan eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat zij recht had op het volledige bedrag aan Wajong-uitkering en dat zij daarom niet geconfronteerd zou kunnen worden met een terugvordering. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
6. Verder is de rechtbank niet gebleken van schending van andere ongeschreven rechtsregels of algemeen rechtsbeginselen. Dit betekent dat verweerder terecht is overgegaan tot anticumulatie van de door eiseres verkregen inkomsten met haar Wajong-uitkering. Verweerder was dan ook verplicht om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. De rechtbank ziet geen dringende redenen op grond waarvan verweerder af zou moeten zien van terugvordering. Verweerder heeft het bedrag van € 2.478,63 bruto dus terecht van eiseres teruggevorderd.

Conclusie

7. Eiseres krijgt geen gelijk in deze beroepszaak. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Verweerder hoeft de proceskosten die eiseres heeft gemaakt en het griffierecht dat zij heeft betaald dan ook niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4233.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.