ECLI:NL:RBMNE:2021:3433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
C/16/505561 / HA ZA 20-440
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van aannemer na instorting parkeergarage Eindhoven Airport

In deze zaak vorderde de eiseres, een leverancier van bollenplaatvloeren, dat de rechtbank de aannemer BAM aansprakelijk zou stellen voor de schade die zij had geleden na de instorting van de parkeergarage bij Eindhoven Airport in mei 2017. De eiseres stelde dat de aannemer nalatig was geweest door geen maatregelen te nemen om de instorting te voorkomen en dat een persbericht over de instorting onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat er geen aansprakelijkheid van de aannemer kon worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat de aannemer niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de scheurvorming in de vloer niet als een constructief probleem werd gezien en de aannemer de situatie niet als gevaarlijk had ingeschat. De vorderingen van de eiseres, waaronder een verklaring voor recht en een voorschot op schadevergoeding, werden afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de eiseres niet had aangetoond dat de aannemer had moeten handelen om de instorting te voorkomen, en dat de publicatie van het persbericht niet onrechtmatig was. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/505561 / HA ZA 20-440
Vonnis van 28 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.R. van der Vorst te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAM BOUW EN TECHNIEK B.V.,
gevestigd te Bunnik,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE BAM GROEP N.V.,
gevestigd te Bunnik,
gedaagden,
advocaat: mr. A. Moret te Amsterdam.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk BAM worden genoemd, en, waar onderscheid nodig is, BAM Bouw en Techniek en Koninklijke Bam Groep.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, die tevens bevat een voorwaardelijke incidentele vordering op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties (65)
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, tevens conclusie van antwoord in het voorwaardelijk incident, met producties (16)
  • de akte overlegging producties van [eiseres] (66 tot en met 97)
  • de akte overlegging producties van BAM (17 tot en met 19)
  • de mondelinge behandeling op 31 mei 2021, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden. De advocaten van partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
Van de zijde van [eiseres] waren aanwezig: de heer [A] , directeur van [eiseres] , de heer [B] , algemeen directeur van [adviesbureau 1] , de heer [C] , geoloog, mevrouw [D] en mr. Van der Vorst voornoemd. Van de zijde van BAM waren aanwezig: de heer mr. [E] , [functie 1] bij BAM Bouw en Techniek, de heer [F] , [functie 2] bij BAM Advies & Engineering, de heer [G] , [functie 3] van BAM Bouw en Techniek, de heer prof. ir. [H] , werkzaam bij [adviesbureau 2] , mr. Moret voornoemd en mr. R. de Vrey, advocaat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een leverancier van halffabricaten waarmee zogenaamde bollenplaatvloeren gerealiseerd kunnen worden. Het is een in de bouw (veelgebruikt) vloersysteem dat bestaat uit een betonnen breedplaatvloer met wapening met daar bovenop
- in de breedplaatvloeren van [eiseres] - kunststof bollen. In het werk worden de bollenplaatvloeren voorzien van koppelwapening en wordt op de bollenplaatvloeren een laag beton gestort. Door de toepassing van de kunststof bollen is minder beton nodig voor de in het werk te storten laag en wordt zodoende het totale gewicht van de vloer verminderd.
2.2.
[eiseres] heeft bollenplaatvloeren geleverd aan BAM ten behoeve van de bouw van de “Multi Purpose Building P1”. Het betreft een parkeergarage en daarin een knooppunt voor hoogwaardig openbaar vervoer, commerciële ruimten en horeca (hierna: de parkeergarage) bij Eindhoven Airport.
2.3.
BAM (en BAM Infra B.V.) en Eindhoven Airport N.V. hebben op 26 mei 2016 een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de bouw van die parkeergarage. Op die overeenkomst zijn de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en technische installatiewerken 2012 (UAV 2012) van toepassing verklaard.
2.4.
In het constructief bestek, dat door [adviesbureau 3] B.V. (hierna: [adviesbureau 3] ) is opgesteld, is de toepassing van genoemde bollenplaatvloer voorgeschreven. Op BAM rustte de verplichting om de detailberekeningen uit te voeren conform de verschillende eurocodes (NEN-EN) en CUR-aanbevelingen, zoals omschreven in het bestek, en aan de hand van het Bouwbesluit.
2.5.
BAM heeft op 18 juli 2016 aan [eiseres] opdracht gegeven voor het constructief berekenen en tekenen van de te leveren bollenplaatvloeren conform categorie KIWA 4a. [eiseres] heeft deze berekeningen gemaakt.
2.6.
BAM is medio 2016 gestart met de bouw van de parkeergarage. In de (dak)vloer(en) van de parkeergarage zijn op enig moment scheuren ontstaan. In een intern e-mailbericht van 29 maart 2017 meldt de heer [I] , projectleider bij BAM Advies & Engineering, het volgende:
“ (…)
De aanwezige scheuren zijn veelal ontstaan door het eigen gewicht van de constructie (vloer). (…)
De scheuren van de nog niet gestraalde vloeren geven een scheurwijdte van 0,1 a 0,2 mm. Na stralen van de vloer worden deze scheuren aanzienlijk groter ten gevolge van het afronden van de gescheurde rand, waardoor de scheurwijdte aan het oppervlakte op loopt tot 1 a 2 mm.
Aangezien we nu een scheurwijdte aan het oppervlakte hebben van 1 a 2 mm, vind ik het raadzaam om deze cosmetisch te herstellen. (…)
(…)”.
2.7.
In de avond van 27 mei 2017 is de parkeergarage gedeeltelijk - namelijk bouwdeel B - ingestort. Op dat moment was de parkeergarage nagenoeg gereed voor oplevering.
2.8.
BAM heeft direct na de instorting van de parkeergarage een eigen onderzoeksteam geformeerd, waarin ook BAM Infra en BAM Advies en Engineering waren vertegenwoordigd. Daarnaast hebben BAM en Eindhoven Airport in de weken na de instorting bijeenkomsten georganiseerd met alle bij de bouw van de parkeergarage betrokken partijen, waaronder [eiseres] . Deze bijeenkomsten hadden als doel het achterhalen van de oorzaak van de instorting.
2.9.
Eindhoven Airport heeft TNO opdracht verstrekt om onderzoek te doen naar de oorzaak van de instorting. BAM heeft aan [adviesbureau 2] (hierna: [adviesbureau 2] ) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de oorzaak van de instorting.
2.10.
Ten behoeve van deze onderzoeken hebben alle bij de bouw van de parkeergarage betrokken partijen informatie ter beschikking gesteld via het digitale portaal Sharepoint.
2.11.
[adviesbureau 2] heeft op 21 juni 2017 een onderzoeksplan gemaakt. Vervolgens heeft er experimenteel onderzoek plaatsgevonden in het Structures Laboratory van de Technische Universiteit Eindhoven.
2.12.
Eindhoven Airport heeft op 14 augustus 2017 een bijeenkomst
georganiseerd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van TNO en dat van [adviesbureau 2] .
2.13.
Het eindrapport van TNO is gedateerd 22 september 2017. Het rapport van [adviesbureau 2] is van 25 september 2017.
2.14.
Op 25 september 2017 wordt in een persbericht op de website van Koninklijke BAM Groep - kort gezegd - gemeld dat de resultaten van de onderzoeken naar de instorting bekend zijn. Het persbericht bevat hyperlinks naar de rapporten van TNO en [adviesbureau 2] . De tekst van het persbericht luidt als volgt:
“ (…) – Vandaag zijn de resultaten van de onderzoeken naar de technische oorzaak van het gedeeltelijk instorten van de in aanbouw zijnde parkeergarage P1 (Multi Purpose Building/MPB) op zaterdag 27 mei 2017 bekend gemaakt. De afgelopen maanden hebben TNO, in opdracht van Eindhoven Airport N.V., en [adviesbureau 2] , in opdracht van BAM, onderzoek gedaan naar de technische oorzaak van de instorting. Deze onderzoeken hebben geleid tot een eenduidige conclusie.
De vloeren van de parkeergarage zijn uitgevoerd in [eiseres] -vloeren. Deze bestaan uit geprefabriceerde breedplaatvloeren en zijn voorzien van gewichtsbesparende kunststof bollen. Na het plaatsen worden de breedplaatvloeren op de bouwplaats voorzien van een druklaag van gestort beton.
Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat de afschuifsterkte van het aansluitvlak van de breedplaten onvoldoende was om de trekkracht te dragen. Als gevolg daarvan is de constructieve kwaliteit van de vloer verloren gegaan. De hoge temperatuur op de dag van de instorting is een omstandigheid geweest, waarbij het gebrek tot uiting is gekomen.
Normering
De uitgangspunten voor het ontwerpen en berekenen van betonconstructies zijn beschreven in de bouwnorm NEN-EN 1992-1-1. Aanvullend op het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat zowel constructeurs als toezichthouders bij het toepassen van de breedplaatvloeren over het algemeen het belang van de afschuifsterkte voor de hechtheid van de vloer onvoldoende onderkennen. Een extra toelichting bij de NEN-EN 1992-1-1 zou de toepassing van de norm zeker bevorderen.
Betekenis voor sector
BAM heeft de resultaten van het onderzoek van [adviesbureau 2] verstrekt aan Eindhoven Airport, de Gemeente Eindhoven en de Onderzoeksraad voor Veiligheid en tevens sectorbreed gedeeld.
Vervolgstappen
Verdere afstemming tussen alle betrokken partijen moet uitwijzen wat er met het gebouw gaat gebeuren en wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor het incident.
(…)”.
2.15.
In het rapport van [adviesbureau 2] staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Voorwoord
(…)
Het in dit rapport beschreven experimentele onderzoek is uitgevoerd bij het Structures Laboratory Eindhoven van de faculteit Bouwkunde van de TU/e. De medewerkers van BAM hebben daarbij de betonnen vloervelden, waaruit de proefstukken zijn vervaardigd. (…)
Tijdens het uitgevoerde onderzoek heeft er op 14 augustus 2017 overleg plaatsgevonden tussen diverse betrokken partijen. Tijdens dit overleg hebben TNO en [adviesbureau 2] hun bevindingen tot op dat moment toegelicht. In dit rapport is bij het analyseren van de locatie waar de instorting begonnen is, mede gebruik gemaakt van de analyse die TNO op dat moment had uitgevoerd.
Het beschreven onderzoek is uitgevoerd en gerapporteerd door de volgende medewerkers van [adviesbureau 2] : dr.ir.drs. [J] , ir. [K] , ir. [L] , ir. [M] en prof.ir. [H] .”
en:

10 Samenvatting en conclusie
(…)
Ten behoeve van het onderzoek zijn gegevens van het ontwerp en uitvoering verzameld. Bij de bezweken constructie zijn observaties uitgevoerd. Ook zijn videobeelden van het bezwijken van de constructie en video-opnamen van de constructie na het bezwijken bestudeerd. Op basis van een analyse van al deze gegevens is geconcludeerd dat het bezwijken van de constructie is ontstaan bij een langsnaad tussen twee breedplaten van de [...] op de 4e verdieping (dakvloer).
Aanvullend aan deze analyse is tevens een analyse uitgevoerd naar drie mogelijke bezwijkmechanismen van 4e verdiepingsvloer. Hierbij zijn weerstand bij pons bij de gevelkolommen, dwarskracht ter plaatse van de breuklijn nabij as B en moment ter plaatse van de langsnaden van de [eiseres] vloer beschouwd.
Uit analyse naar het ponsgedrag blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat pons de oorzaak van het bezwijken is. Uit de observaties bij de bezweken constructie zijn geen aanwijzingen gevonden dat pons is opgetreden.
Uit de analyse van de dwarskrachtweerstand blijkt dat de dwarskrachtweerstand kritisch is. Het verschil tussen de grootste dwarskracht ten gevolge van de aanwezige belasting en de gemiddelde weerstand van de constructie is vanwege de beperkte druksterkte op het moment van het verwijderen van de stempels, beperkt. Het is echter aannemelijk dat als dit mechanisme kritisch zou zijn, de constructie in februari, gelijk na het verwijderen van de stempels, zou zijn bezweken.
Op basis van de resultaten van het experimentele onderzoek dat in het Structures Laboratory Eindhoven van de TU/e is uitgevoerd, moet worden geconcludeerd dat de momentweerstand ter plaatste van de [...] beperkt is. De momentweerstand is kleiner dan de momenten die ontstaan ten gevolge van de permanente belasting op de vloer. Hierdoor is het bezwijken van de vloer ingezet en zijn gedurende de bouw effecten opgetreden zoals een onverwacht grote doorbuiging en relatief veel scheurvorming. Ten gevolge van de extra inwendige krachten veroorzaakt door een temperatuurverschil over de hoogte van de vloer ten gevolge van het mooie weer op zaterdag 27 mei, is een omstandigheid ontstaan waarbij de constructie uiteindelijk bezweken.”
2.16.
De conclusies in het TNO-rapport luiden als volgt:

Naar aanleiding van de gedeeltelijke instorting van de het MPB heeft TNO, in opdracht van Eindhoven Airport, een onderzoek uitgevoerd, met als doel het achterhalen van de technische oorzaak van de instorting. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:
1.
De instorting is gestart nabij naad 3 van de vloer van de 4e verdieping, tussen naad A en F.
2.
De oorzaak van het bezwijken van de vloer van de 4e verdieping nabij naad 3, en dus van de instorting, is vrijwel zeker het niet kunnen overbrengen van de trekkracht in de wapening van de ene breedplaat naar de andere breedplaat. Vrijwel zeker is de capaciteit van het aansluitvlak tussen het ter plaatse gestort beton en de breedplaat, nabij naad 3, onvoldoende geweest.
3.
Er zijn geen aanwijzingen voor andere technische oorzaken welke tot gedeeltelijke instorting van de constructie hebben geleid.
4.
De trigger voor de instorting is vrijwel zeker de opwarming van de bovenzijde van vloer 4 door zoninstraling.”
2.17.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het Ministerie) heeft een klankbordgroep opgericht naar aanleiding van de rapporten van [adviesbureau 2] en TNO. Deze klankbordgroep bestaat uit TNO, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, Bouwend Nederland, VNconstructeurs. Bond Federatie van Betonfabrikanten (Betonhuis), TU Delft, Rijksvastgoedbedrijf en [adviesbureau 2] .
2.18.
Het Ministerie heeft op 5 oktober 2017 een stappenplan gepubliceerd aan de hand waarvan de constructieve veiligheid van bestaande constructies waarin breedplaatvloeren zijn toegepast moet worden vastgesteld. Het stappenplan geeft rekenregels waarmee aangetoond kan worden of de breedplaatvloer voldoet aan het beoogde veiligheidsniveau.
Het stappenplan is gebaseerd op de rapporten van TNO en [adviesbureau 2] en is door [adviesbureau 2] opgesteld, in opdracht van het Ministerie.
2.19.
Op 25 oktober 2017 publiceert het [naam 1] een artikel over de bollenplaatvloeren.
2.20.
Op 9 november 2017 verschijnt er in [naam 2] een interview met [N] (destijds [functie 4] van Koninklijke BAM Groep, hierna: [N] ). Dit naar aanleiding van de rapporten van [adviesbureau 2] en TNO en het daaruit voortgekomen stappenplan.
[N] reageert op een vraag van de journalist, voor zover hier van belang, als volgt:
“Wij hebben nog steeds vertrouwen in breedplaatvloeren. We hebben ook vertrouwen in breedplaatvloeren van het type [eiseres] , maar die vloeren moeten vanzelfsprekend wel voldoen aan de Eurocode, en dat betekent concreet voor [...] dat ze moeten zijn opgeruwd of dat er een verticale wapening moet worden toegepast. We gaan die platen gebruiken zodra we helder hebben wat er aan moet gebeuren, zodat ze voldoen aan de normen, sterktes en berekeningen. En wij zien geen reden waarom dat niet zou kunnen.”
2.21.
[eiseres] heeft op 26 juni 2018 een zogenoemd ‘zwartboek’ opgesteld met de titel: “
Instorting parkeergarage Eindhoven. Bouwfouten die niet genegeerd hadden mogen worden en waarvan de gevolgen niet zijn onderzocht”.
2.22.
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (hierna: OvV) heeft op 18 oktober 2018 haar rapport “Bouwen aan constructieve veiligheid. Lessen uit instorting parkeergebouw Eindhoven Airport” gepubliceerd.
2.23.
BAM en Eindhoven Airport hebben eind 2018 een minnelijke regeling getroffen.
2.24.
[adviesbureau 2] heeft in opdracht van het Ministerie aanvullend onderzoek gedaan. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 20 mei 2019. Op die dag is ook het stappenplan (zie 2.18) aangepast.
2.25.
De parkeergarage is gesloopt, herbouwd en in oktober 2019 opgeleverd.
2.26.
In de Staatscourant van 24 april 2020 is de Regeling met nummer 2020-0000179074, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 met betrekking tot de veiligheid van breedplaatvloeren, gepubliceerd. Met deze regeling wordt de Regeling Bouwbesluit gewijzigd, in die zin dat artikel 5.13 is toegevoegd. In dit artikel wordt – kort gezegd – voor de eigenaren van gebouwen met breedplaatvloeren een onderzoeksplicht ingesteld naar de constructieve veiligheid van de breedplaatvloeren in die gebouwen.
2.27.
In de vakliteratuur – [.] en [naam 2] – is diverse malen gepubliceerd over de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren; verschillende deskundigen hebben hierover hun licht laten schijnen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zakelijk weergegeven:
In de hoofdzaak:
voor recht verklaart dat BAM jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade als gevolg van (a) het nalaten van het tijdig treffen van maatregelen naar aanleiding van waarschuwingen dat de constructie aan het bezwijken was en/of (b) het publiekelijk aanwijzen van [eiseres] als (hoofd)schuldige van de gedeeltelijke intstorting van parkeergarage Eindhoven en van de perspublicatie van het [adviesbureau 2] -rapport;
BAM hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade van [eiseres] , nader op te maken bij staat; alsmede
BAM hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 10.000.000,00 (tien miljoen euro en nul cent) bij wijze van voorschot op de nader bij staat op te maken schade, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot en met de dag der algehele betaling;
BAM veroordeelt zich voor de toekomst te onthouden van de gedane onrechtmatige uitlatingen, alsmede
BAM veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis tot rectificatie van de gedane onrechtmatige uitlatingen over te gaan op eenzelfde schaal als waarop BAM de onrechtmatige uitlatingen openbaarde, althans ten minste omvattende publicatie in vier landelijke dagbladen, door middel van een personferentie en op de eigen website, zulks onder oplegging van een verbod om een (redactioneel) commentaar op de rectificatie op te nemen;
het onder 5. gevorderde toewijst op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 500.000,00 voor iedere keer dat BAM niet of niet volledig voldoet aan één of meer van de tegen haar uitgesproken veroordelingen, in die zin dat deze dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als door BAM niet of niet volledig wordt voldaan aan de genoemde veroordeling of onderdelen daarvan, en, cumulatief, per dag dat de betreffende niet-voldoening voortduurt, daarbij ieder gedeelte van een dag als hele gerekend, zulks met een maximum van € 10.000.000,00;
In het voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv:
BAM beveelt, uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van het in dit incident te wijzen vonnis, aan [eiseres] afschrift te verstrekken van, althans inzage te geven in, alle in paragraaf 5.2 van de dagvaarding omschreven bescheiden, althans in die bescheiden zoals door de rechtbank wordt bepaald, alle zowel in hard copy als in een gangbare digitale vorm (inclusief de daarbij behorende oorspronkelijke metadata), dan wel in enige andere vorm die de rechtbank geraden acht;
het onder (i) toewijst op straffe van den onmiddellijk opeisbare door BAM verschuldigde dwangsom van € 100.000,00 voor iedere keer dat BAM niet of niet volledig voldoet aan één of meer van de tegen haar uitgesproken veroordelingen, in die zin dat deze dwangsom evenzoveel keer verschuldigd zal zijn als door BAM aan de genoemde veroordeling of onderdelen van de genoemde veroordeling niet of niet volledig wordt voldaan, en, cumulatief, per dag dat de betreffende niet-voldoening voortduurt, daarbij ieder gedeelte van een dag als hele gerekend;
In de hoofdzaak en het voorwaardelijk incident:
BAM veroordeelt in de proceskosten van dit geding, alsmede in de nakosten, en deze kosten te vermeerdern met de wettelijke rente.
3.2.
BAM voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen jegens Koninklijke BAM Groep en tot afwijzing van alle vorderingen jegens BAM Bouw en Techniek in de hoofdzaak en het incident.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
[eiseres] houdt BAM Bouw en Techniek en Koninklijke BAM Groep aansprakelijk voor de door haar geleden en te lijden schade. [eiseres] stelt dat BAM jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. [eiseres] geeft daarvoor twee gronden die zelfstandig en in onderlinge samenhang moeten worden bezien. [eiseres] stelt in de eerste plaats dat BAM heeft nagelaten maatregelen te treffen terwijl de constructie in de parkeergarage aan het bezwijken was. In de tweede plaats heeft BAM volgens [eiseres] haar publiekelijk aangewezen als hoofdschuldige en het rapport van [adviesbureau 2] gepubliceerd, dat naar de mening van [eiseres] om meerdere redenen niet deugt. Hierdoor is het product van [eiseres] in verband met de instorting van de parkeergarage ten onrechte als ‘schuldige’ aangemerkt en is haar reputatie ernstig beschadigd.
4.2.
[eiseres] heeft wat betreft (het voorschot op) de schade die zij in deze procedure vordert, toegelicht dat haar orderportefeuille is teruggelopen naar nihil, terwijl die gedurende een periode van vijf jaar voor de instorting goed gevuld was. Na de publicatie van het persbericht en het [adviesbureau 2] -rapport door BAM is de terugval in omzet en winst eind 2017 ingezet. De gederfde winst berekent [eiseres] op een bedrag van € 1.383.398,24 per jaar. [eiseres] acht een voorschot van € 10.000.000,00 gerechtvaardigd omdat over een zevental jaren - van eind 2017 tot en met 2024 – een winstderving wordt en zal worden geleden van circa € 10.000.000,00 en dat is volgens [eiseres] een conservatieve berekening.
4.3.
De rechtbank zal de hiervoor genoemde argumenten en de daartegen door BAM gevoerde verweren hierna beoordelen.
[eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering jegens Koninklijke BAM Groep?
4.4.
De rechtbank verwerpt het verweer dat [eiseres] in haar vorderingen jegens Koninklijke BAM Groep niet-ontvankelijk is. [eiseres] heeft ter onderbouwing van het door haar onder 1 (b) gevorderde gewezen op het persbericht van 25 september 2017 over de publicatie van het rapport van [adviesbureau 2] op de website van Koninklijke BAM Groep (2.14) en het interview met de [functie 4] van Koninklijke BAM Groep in [naam 2] van
9 november 2017 (2.20). Gelet hierop is niet uitgesloten dat, mocht de rechtbank tot het oordeel komen dat de publicatie en/of de uitlatingen van de [functie 4] inderdaad onrechtmatig is/zijn, (ook) Koninklijke BAM Groep daar in beginsel voor aansprakelijk gehouden kan worden. Er bestaat dus geen grond om [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen jegens Koninklijke BAM Groep.
Onrechtmatige gevaarzetting?
4.5.
[eiseres] stelt dat de instorting te voorkomen was geweest als BAM direct maatregelen had genomen toen er serieuze aanwijzingen waren dat de constructie aan het bezwijken was: de kolommen en de dakvloer vertoonden constructieve scheuren en de dakvloer was op plaatsen doorgezakt. Een onderaannemer heeft hier in maart en in april 2017 voor gewaarschuwd. BAM had het gevaar op instorting moeten onderkennen en zij had maatregelen dienen te nemen om dat te voorkomen. Dat heeft BAM niet gedaan. Door het laten voortbestaan van de gevaarlijke situatie nam BAM het te vermijden risico dat [eiseres] negatief in het nieuws zou komen. Het ging immers om de bollenplaatvloer van [eiseres] die bij falen vol in zicht zou komen.
4.6.
Overwogen wordt als volgt. BAM wordt verweten dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, door niet te handelen waar handelen geboden was. Hierdoor is volgens [eiseres] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen; de zogenoemde ‘gevaarzetting’. Het gevaar heeft zich met de instorting van de parkeergarage verwezenlijkt. Niet iedere gevaarzetting is echter onrechtmatig; voordat die conclusie kan worden getrokken moeten alle omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen en daarbij spelen elementen als de waarschijnlijkheid (voorzienbaarheid) van het gevaar en van schade een rol.
4.7.
Voor het oordeel dat sprake is geweest van een situatie van onrechtmatige gevaarzetting bieden de feiten onvoldoende steun. Vast staat dat er is gerapporteerd over de scheur- en plasvorming in/op de dakvloer van de parkeergarage en dat BAM daar onderzoek naar heeft laten doen door BAM Advies & Engineering (2.6). BAM heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van krimpscheuren en niet van constructieve scheuren. Daarbij heeft zij onweersproken toegelicht dat op grond van het constructief ontwerp van [adviesbureau 3] te verwachten was dat enige scheurvorming zou plaatsvinden. Het feit dat er scheurvorming optrad met scheurwijdten van 0,1 – 0,2 millimeter gaf daarom in beginsel geen aanleiding om de constructieve veiligheid in twijfel te trekken. BAM heeft de scheuren in de vloer dichtgezet en de vloer gefreesd om te zorgen voor het afschot ten behoeve van de afwatering. BAM heeft de situatie dus niet alarmerend ingeschat en de maatregelen genomen die pasten bij haar bevinding dat sprake was van ‘normale krimpscheuren’.
4.8.
Dat BAM onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij op dat moment andere maatregelen had moeten treffen en zich van het (verwezenlijkte) gevaar - ongeacht de oorza(a)k(en) daarvan - bewust had moeten zijn, is niet komen vast te staan. Het ligt op de weg van [eiseres] om te onderbouwen dat het voor BAM duidelijk was dat de scheurvorming op dat moment zodanig was dat ander onderzoek had moeten plaatsvinden en andere maatregelen getroffen hadden moeten worden dan is gebeurd. Dat heeft zij niet, althans onvoldoende, gedaan. Opgemerkt wordt dat ook [adviesbureau 4] - de constructeur van [eiseres] - de scheurvorming heeft waargenomen, maar hierin kennelijk evemin aanleiding heeft gezien om verdergaand te waarschuwen. De enkele stelling van [eiseres] dat het voor ‘alle deskundigen’ duidelijk was dat er direct maatregelen hadden moeten worden genomen is een onvoldoende (objectieve) onderbouwing voor het oordeel dat BAM
op dat momenteen zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Ook de constatering van [eiseres] dat de heer [H] (van [adviesbureau 2] ) heeft gezegd dat BAM ‘mazzel’ heeft gehad dat de parkeergarage niet in maart 2017 al is ingestort, leidt niet tot die conclusie. BAM heeft onweersproken toegelicht dat die opmerking betrekking had op een ander bezwijkmechanisme - dwarskracht - waar [adviesbureau 2] onderzoek naar heeft gedaan. Als dwarskracht de oorzaak van de instorting was, dan was het aannemelijk - de sterkte van het beton neemt in de loop van de tijd nog toe - dat de bezwijking op een eerder moment had plaatsgevonden (zie ook 2.15). Dat is ‘de mazzel’ waarover gesproken is.
4.9.
Maar ook als de situatie wél zou worden gekwalificeerd als onrechtmatige gevaarzetting en BAM (dus) een zorgvuldigheidsnorm zou hebben geschonden, dan helpt dat [eiseres] niet. Vereist is immers dat de geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden (artikel 6:163 BW). Dat is hier niet het geval. Bij gevaarzetting gaat het om, bijvoorbeeld, het achterwege laten van voorzorgsmaatregelen waardoor personen en zaken gevaar lopen. Dat betekent dat als het gevaar ten gevolge van de normschending zich daadwerkelijk voordoet, alleen personen- en/of zaakschade voor vergoeding in aanmerking kan komen, en dus niet de vermogensschade van een derde partij, zoals [eiseres] . Dat volgt uit vaste rechtspraak: bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem 3 mei 2010 (ECLI:NLGHARN:2010:BM5137) en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 27 september 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:4299), die BAM heeft geciteerd in haar conclusie van antwoord. Het door [eiseres] op de zitting aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3399, NJ 2016/245,) heeft geen betrekking op een vergelijkbare situatie. Niet is gesteld en het is ook niet gebleken dat op BAM ten opzichte van [eiseres] een bijzondere zorgplicht rustte. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij. Aan een op deze grondslag gevorderde eventuele vergoeding van de door [eiseres] gestelde reputatieschade, die als vermogensschade kwalificeert, wordt op grond van het vorenstaande niet toegekomen.
4.10.
De conclusie is dat de verweren van BAM slagen. Het beroep van [eiseres] op onrechtmatige gevaarzetting kan niet leiden tot aansprakelijkheid van BAM voor de door [eiseres] gestelde schade.
Publicatie persbericht, [adviesbureau 2] -rapport en uitlatingen [functie 4]
4.11.
Uit de door [eiseres] in de stukken ingenomen stellingen en de door haar gegeven uitvoerige toelichting op de zitting, bij monde van haar advocaat en bij monde van haar directeur , volgt dat zij het fundamenteel oneens is met de conclusies in het rapport van [adviesbureau 2] met betrekking tot de omschreven technische oorzaak van de instorting van de parkeergarage, te weten - kort gezegd - “een onvoldoende capaciteit van het aansluitvlak tussen het ter plaatse gestorte beton en de breedplaat”. Volgens [eiseres] is daarmee de conclusie getrokken dat sprake zou zijn van een ‘systeemfout’ in de door haar geproduceerde breedplaatvloeren. [eiseres] is van mening dat niet een systeemfout in haar product de oorzaak is van de instorting, maar (ernstige) uitvoeringsfouten van BAM. [eiseres] geeft meerdere voorbeelden - die zij uitvoerig beargumenteert en die BAM gemotiveerd betwist - dat BAM het werk niet conform het ontwerp, de verwerkingsvoorschriften en de eisen van goed vakmanschap heeft uitgevoerd.
[eiseres] heeft verder de overtuiging dat het aan het [adviesbureau 2] -rapport ten grondslag liggende onderzoek onzorgvuldig, onvolledig, niet onafhankelijk, en onwetenschappelijk is geweest. [eiseres] heeft onder andere vraagtekens bij de uitgevoerde testen en de daaruit voortkomende rekenkundige onderbouwing. [eiseres] betoogt dat het rapport belangrijke feiten en andere oorzaken onvermeld laat. Verder is het door [adviesbureau 2] beschreven bezwijkmechanisme in geen enkel laboratorium ter wereld waargenomen en wijzen alle in binnen- en buitenland gedane proefbelastingen uit dat de vloeren sterker zijn dan de gecalculeerde waarden. Uit die proeven vloeit voort dat ‘de systeemfout’ nooit is gevonden en dat betekent dat “de systeemfouttheorie” ongefundeerd is, zo stelt [eiseres] . Dit zou ook de thans heersende opvatting in kringen van deskundigen zijn.
Dit alles bevestigt de visie van [eiseres] dat de conclusie van [adviesbureau 2] onjuist is én dat deze conclusie wordt gebruikt als dekmantel om BAM, als veroorzaker van de instorting, te beschermen en uit de wind te houden.
BAM had het rapport van [adviesbureau 2] niet mogen openbaren op de manier waarop zij heeft gedaan: namelijk als een onafhankelijk onderzoek met de vermelding dat de uitkomst eenduidig was, te weten dat de oorzaak van de instorting een gebrek in het product van [eiseres] was. Met het uitgebrachte persbericht en de link naar het rapport is ten onrechte naar buiten gebracht dat het allemaal aan [eiseres] lag en dat haar product behept was met een ‘systeemfout’. Ook de uitlatingen van de [functie 4] van BAM hebben de boodschap dat er iets grondig mis zou zijn met het product van [eiseres] . Hierdoor is zij ten onrechte als ‘schuldige’ partij aangewezen met alle gevolgen van dien.
[eiseres] vordert daarom ook een rectificatie van de gedane uitlatingen en een gebod aan BAM dat zij zich voor de toekomst onthoudt van die uitlatingen. Op de zitting heeft [eiseres] benadrukt dat zij wil dat de waarheid boven tafel komt.
4.12.
De rechtbank overweegt het volgende. Bij de vraag of een publicatie in strijd is met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid speelt het recht op uitingsvrijheid (artikel 10 EVRM) enerzijds en het recht op bescherming van eer en goede naam anderzijds. Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam - zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen. Aan de ene kant het belang dat (rechts)personen niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen; aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.13.
De volgende omstandigheden worden in vaste rechtspraak relevant geacht voor het oordeel over de onrechtmatigheid: de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben; de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen; de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal; de inkleding van de verdenkingen; de mate van waarschijnlijkheid dat in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op succes had kunnen worden bereikt; de kans dat de betreffende informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers in de publiciteit zou zijn gekomen (bijvoorbeeld Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221 en Hoge Raad 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031).
Die opsomming is overigens niet limitatief.
4.14.
Toepassing van voormeld toetsingskader (4.12 en 4.13), waarbij de rechtbank in dit geval onder ‘verdenkingen’ ‘uitlatingen’ verstaat, is de rechtbank van oordeel dat de publicatie van het rapport van [adviesbureau 2] of van het persbericht, noch de uitlatingen van de [functie 4] kwalificeren als onrechtmatig. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.15.
De rechtbank leest in de tekst van de perspublicatie op 25 september 2017, zoals geciteerd in randnummer 2.14, geen beschuldiging aan het adres van [eiseres] . Het is juist dat de naam van [eiseres] wordt genoemd, maar die vermelding moet worden beschouwd tegen de achtergrond van de situatie op dat moment, namelijk dat de instorting van de parkeergarage landelijk nieuws was. Het is inherent aan die situatie dat de focus (mede) op de vloeren van de parkeergarage heeft gelegen. [eiseres] was nu eenmaal producent en leverancier van die vloeren.
In de tekst wordt ook het woord ‘gebrek’ gebruikt maar dit woord doelt veeleer op de instorting zelf dan dat het verwijst naar een gebrek in het product van [eiseres] . Uit de publicatie blijkt immers ook - met name de tekst onder de kopjes “normering” en “vervolgstappen” - dat nog moet worden uitgezocht wie verantwoordelijk is. Van een ondubbelzinnige insinuatie dat er met het product van [eiseres] als zodanig iets mis is en dat dát de oorzaak is van de instorting, is in de tekst van het persbericht geen sprake. Ook de in de publicatie gebruikte term ‘eenduidige conclusie’ duidt daar niet op en zegt niet meer dan dat TNO en [adviesbureau 2] tot dezelfde conclusie zijn gekomen. De rechtbank volgt BAM in haar stelling dat de publicatie moet worden aangemerkt als een neutraal en kort bericht over het feit dat de onderzoeksrapporten van [adviesbureau 2] en TNO gereed waren.
4.16.
Het interview met de [functie 4] van de Koninklijke BAM Groep in [naam 2] bevat evenmin de boodschap dat er iets grondig mis zou zijn met het product van [eiseres] , zoals [eiseres] stelt. Integendeel, in het interview wordt gesproken over breedplaatvloeren (in het algemeen), waarbij de [functie 4] aangeeft dat hij nog steeds vertrouwen heeft in die vloeren, en ook in de [...] , mits die voldoen aan de Eurocode. Ook hierin is naar het oordeel van de rechtbank geen beschuldiging in de richting van [eiseres] te lezen.
4.17.
Ook de publicatie van het rapport van [adviesbureau 2] kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onrechtmatig worden aangemerkt. De uitingen van BAM en de inhoud van het rapport van [adviesbureau 2] vonden op dat moment voldoende steun in het beschikbare feitenmateriaal. Naast het rapport van [adviesbureau 2] staat het rapport van TNO (2.16), en (een jaar later) dat van de OvV (2.22) met nagenoeg dezelfde conclusies wat betreft de technische oorzaak van het bezwijken van de vloer. BAM heeft daarnaast gesteld dat onderzoek in Duitsland en Denemarken ook heeft geleid tot aanvullende eisen voor de uitvoering van de constructie in breedplaatvloeren. Verder hanteert België al sinds 2002 instructies die voorkomen dat ‘het kritische detail’ wordt uitgevoerd zoals dat bij de parkeergarage in Eindhoven en bij veel andere constructies in Nederland wel is gedaan. [eiseres] heeft dat onvoldoende weersproken. In het licht van het hiervoor omschreven beoordelingskader is deze publicatie dan ook niet in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid.
4.18.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een integrale beoordeling van de conclusie in het rapport van [adviesbureau 2] en, in het verlengde daarvan, van de mededeling van de [functie 4] dat breedplaatvloeren in het algemeen mogelijk aanpassing behoeven. De rechtbank zal niet treden in de technisch-wetenschappelijke discussie over de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren en zal evenmin een oordeel geven over wie gelijk heeft wat betreft de (technische) oorzaak van de instorting van de parkeergarage en wie daarvoor aansprakelijk moet worden gehouden. Hoewel de wens van [eiseres] dat dat wel gebeurt heel begrijpelijk is, geeft de vordering van [eiseres] hiervoor geen aanleiding. [adviesbureau 2] is geen partij in deze procedure en de beoordeling van de rechtbank beperkt zich tot de vraag of de uitingen van BAM onrechtmatig zijn. Dat is op grond van het hiervoor overwogene niet het geval.
4.19.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd rust op BAM in dit kader niet de plicht om aan te tonen dat de hoofdoorzaak van de instorting is gelegen in de vermeende ‘systeemfout’ in het product van [eiseres] . Immers, niet is gebleken dat BAM enige onrechtmatige uitlating heeft gedaan. BAM heeft voldoende gemotiveerd dat het feitenmateriaal aanleiding gaf om tot publicatie te komen.
4.20.
De stelling van [eiseres] dat er tussen [adviesbureau 2] en Bam en/of TNO onderling afstemming heeft plaatsgevonden, waarbij zij verwijst naar de bijeenkomst op 14 augustus 2017 (2.12), volgt de rechtbank niet. TNO had een andere opdrachtgever – Eindhoven Airport – en duidelijk is dat BAM geen zeggenschap heeft gehad over (de totstandkoming van) het TNO rapport. Daarnaast heeft de heer [H] (van [adviesbureau 2] ) op de zitting toegelicht dat het de uitdrukkelijke afspraak was om geen onderlinge afstemming te hebben. De bijeenkomst op 14 augustus 2017 had tot doel de stand van zaken op dat moment te bespreken. TNO was klaar met het onderzoek, maar [adviesbureau 2] nog niet. De enige coördinatie die na augustus 2017 heeft plaatsgevonden had te maken met hoe het verder moest, gezien de mogelijke gevolgen van de onderzoeksresultaten voor de toepassing van breedplaatvloeren in het algemeen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Van een evidente beïnvloeding van de onderzoeken door BAM is dan ook niet gebleken.
4.21.
Voorts is van belang dat niet is gesteld en ook niet is gebleken hoe BAM de door [eiseres] gewraakte informatie op een andere manier had kunnen delen dan zij heeft gedaan. Bovendien zou die informatie ook zonder de verweten terbeschikkingstelling door BAM aan de pers in de publiciteit zijn gekomen. [adviesbureau 2] en Eindhoven Airport hebben het rapport op de dezelfde dag gepubliceerd. BAM heeft op de zitting nog toegelicht, onder verwijzing naar hyperlinks, dat ook andere (markt)partijen op hun websites een link naar het rapport hebben gezet.
4.22.
Het vorenstaande betekent dat de in dit kader door BAM gevoerde verweren doel treffen. Ook op grond van de gestelde onrechtmatige publicatie kan geen aansprakelijkheid van BAM worden aangenomen.
Conclusie
4.23.
De slotsom is dat de gevorderde verklaring van recht niet toewijsbaar is. Dat geldt ook voor de vorderingen met betrekking tot het voorschot op de schadevergoeding, de gevorderde rectificatie en het gebod aan BAM om zich voor de toekomst te onthouden van de gedane uitlatingen, en de nevenvorderingen.
In het (voorwaardelijk) incident
4.24.
[eiseres] vordert, voor zover de rechtbank zal oordelen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de vordering van [eiseres] toe te wijzen en/of de rechtbank zal menen dat het niet aan BAM is om de juistheid van de publicatie te bewijzen, maar aan [eiseres] om de onjuistheid van de publicatie te bewijzen, - kort gezegd - afschrift van:
alle door (medewerkers van) BAM Bouw en Techniek of (van) andere BAM-entiteiten met [adviesbureau 2] gewisselde correspondentie en overige bescheiden over en ter zake de aard en omvang van de aan [adviesbureau 2] gegeven onderzoeksopdracht, waaronder – maar niet beperkt tot – de initieel aan [adviesbureau 2] verstrekte onderzoeksopdracht en eventuele latere wijzigingen in die opdracht;
alle correspondentie en overige bescheiden die (medewerkers van) BAM Bouw en Techniek of (van) andere BAM-entiteiten met [adviesbureau 2] tijdens de uitvoering van het onderzoek tot aan publicatie van het [adviesbureau 2] -rapport heeft/hebben gewisseld (inclusief de correspondente en stukken genoemd in randnummer 5.2.1 a tot en met k van de dagvaarding).
4.25.
Omdat de vordering in de hoofdzaak wordt afgewezen is de voorwaarde vervuld en komt de rechtbank toe aan een beoordeling van het door [eiseres] ingestelde incident. Overwogen wordt als volgt.
4.26.
[eiseres] baseert haar vordering op artikel 843a Rv. Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij bekend is, maar niet in haar bezit is. In dat geval bestaat een bijzondere exhibitieplicht. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. Een partij kan slechts om inzage dan wel een afschrift vragen in bepaalde, met name genoemde stukken. Artikel 843a Rv stelt verder als (cumulatieve) vereisten dat de partij die om inzage/een afschrift vraagt daarbij een rechtmatig belang heeft en dat het gaat om stukken met betrekking tot een rechtsverhouding waarin deze partij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
4.27.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar exhibitievordering dat zij de door haar omschreven bescheiden in handen wil krijgen omdat die (mogelijkerwijs relevante) informatie over – kort gezegd – de totstandkoming van het [adviesbureau 2] -rapport bevatten en daarmee (nadere) invulling geven aan het antwoord op de vraag of de perspublicatie van BAM al dan niet onrechtmatig is geweest. De gevraagde bescheiden zijn van direct belang voor de beoordeling van haar rechtspositie jegens BAM en voor de beslechting van dit geschil.
4.28.
In het licht van de in artikel 843a Rv gegeven maatstaf, is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] geen rechtmatig belang heeft bij de afgifte van de gevraagde bescheiden. Dat wordt als volgt toegelicht.
4.29.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] met die bescheiden wil proberen aan te tonen dat BAM bepalende invloed heeft gehad op de totstandkoming van het [adviesbureau 2] -rapport.
Allereerst overweegt de rechtbank dat de publicatie van een partijrapport niet onrechtmatig hoeft te zijn. Dat is pas het geval als een belangenafweging, waarbij alle omstandigheden zoals omschreven in 4.13 in aanmerking zijn genomen, tot de conclusie leidt dat het recht op bescherming van eer en goede naam (in dit geval van [eiseres] ) zwaarder moet wegen dan het recht om te publiceren (van BAM). Uit de beoordeling in de hoofdzaak volgt dat die afweging in dit geval ten nadele van [eiseres] is uitgevallen, onder meer omdat in het beschikbare feitenmateriaal – de (niet in opdracht van BAM opgestelde) rapporten van TNO en van de OvV – ook voldoende ondersteuning is te vinden voor de door [eiseres] gewraakte publicatie. Gelet hierop is de vraag of [adviesbureau 2] bij de totstandkoming van haar rapport al dan niet is beïnvloed door BAM, voor de beoordeling van de vordering in de hoofdzaak niet van belang gebleken. [eiseres] heeft daarom geen rechtmatig belang bij haar incidentele vordering (ten aanzien van de vordering in de hoofdzaak).
4.30.
De incidentele vordering zal worden afgewezen. Uit de afwijzing van de vordering tot inzage en/of afschrift van de door [eiseres] aangegeven bescheiden volgt ook de afwijzing van de gevorderde dwangsom.
In de hoofdzaak en in het incident
4.31.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BAM worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
11.997,00(3 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.128,00
De nakosten worden toegewezen als gevorderd door BAM.

5.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak en het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Bam tot op heden begroot op € 16.128,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BAM niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. van Maanen, mr. F.H. Charbon en mr. V. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2021 en ondertekend door mr. F.H. Charbon.
Type: VS (4192)
Coll: DJM, FHC, VvD