Overwegingen
Heeft verweerder het AOW-pensioen van eiser terecht gekort?
1. Eiser stelt in beroep dat verweerder niet tot korting van zijn AOW-pensioen mag overgaan. Dat is in strijd met het rechtszekerheids-, vertrouwens- en motiveringsbeginsel. Eiser is in de veronderstelling geweest dat de opbouw van zijn AOW-pensioen na zijn vertrek naar Egypte per 1 januari 2000 door zou lopen. Die veronderstelling heeft eiser afgeleid uit informatie van het GAK in de brieven van 3 september 1998 en 30 oktober 2002, een informatieboekje over de Wet Beu en een Specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uwv van 17 juli 2015. Volgens eiser heeft hij op basis van deze informatie de gerechtvaardigde verwachting gehad dat (de opbouw van) zijn AOW-pensioen niet gewijzigd zou worden. Hij heeft nooit bericht gehad dat hij niet meer verzekerd zou zijn voor de AOW.
2. Volgens verweerder wordt niet aan de voorwaarden voldaan voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. De betreffende informatie van het GAK en de Wet Beu ziet op de uitbetaling van het AOW-pensioen, niet op de opbouw van het AOW-pensioen. Uit de Uwv-specificatie kan ook niet worden afgeleid dat de opbouw van het AOW-pensioen doorloopt. Van strijd met andere rechtsbeginselen is volgens verweerder geen sprake.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser van 1 januari 2000 tot aan de pensioengerechtigde leeftijd (7 januari 2020) niet in Nederland woonde en dat eiser vanaf 1 januari 2000 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Door een wetswijziging is de verplichte verzekering voor de AOW per 1 januari 2000 beëindigd en eiser heeft zich per die datum niet vrijwillig verzekerd. Over de jaren vanaf 1 januari 2000 tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd heeft eiser dus geen AOW-rechten opgebouwd. Dan geldtper kalenderjaar vanaf 1 januari 2000 een korting van 2% op het maximale AOW-pensioen.
4. De rechtbank overweegt verder dat in dit geval bij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel daarvan kan worden afgeweken. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
5. De rechtbank oordeelt dat niet aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt voldaan. In de door eiser aangehaalde informatie in de brieven van het GAK van 3 september 1998 en 30 oktober 2002, het informatieboekje over de Wet Beu en de Specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uwv van 17 juli 2015 ziet de rechtbank geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de zijde van verweerder over de AOW-opbouw van eiser. De brieven van het GAK hebben beide in beginsel betrekking op de WAO-uitkering van eiser, die toentertijd na zijn vertrek naar Egypte is doorbetaald. Weliswaar wordt in de brief van 3 september 1998 door het GAK vermeldt dat de AOW-opbouw ook doorloopt, maar deze informatie ziet op de situatie vóór 1 januari 2000 en kan dan ook geen toezegging inhouden met betrekking tot de AOW-opbouw vanaf 1 januari 2000.
In de brief van het GAK van 30 oktober 2002 wordt geen specifieke vermelding over de AOW-opbouw van eiser gedaan. De enkele vermelding dat eisers uitkering vanaf 1 januari 2003 doorbetaald wordt, is onvoldoende concreet en specifiek om te oordelen dat hiermee ook de AOW-opbouw bedoeld wordt.
Het informatieboekje over de Wet Beu is afkomstig van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is uitgegeven in september 1999. In het boekje wordt in algemene termen uitleg gegeven over de consequenties van de Wet Beu. Daarin ziet de rechtbank ook geen toezegging ten aanzien van de AOW-opbouw van eiser vanaf 1 januari 2000.
Uit de uitkeringsspecificatie van het Uwv van 17 juli 2015 blijkt ten slotte dat een bedrag voor ‘loonbel/premie vv’ over de WAO-uitkering van eiser wordt ingehouden. Uit de specificatie valt niet te herleiden dat de inhouding daadwerkelijk betrekking heeft op de opbouw van het AOW-pensioen. Deze inhouding is voor de rechtbank dan ook onvoldoende concreet voor het oordeel dat sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van de zijde van verweerder over de AOW-opbouw van eiser.
Nu het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, heeft verweerder het AOW-pensioen naar het oordeel van de rechtbank terecht gekort met 60%. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder eiser eerder moeten informeren over zijn AOW-pensioen?
6. Eiser stelt ook dat verweerder ten onrechte niet jaarlijks heeft onderzocht en gecontroleerd of eiser nog recht had op AOW, eiser nog AOW opbouwde dan wel of eiser deugdelijk is geïnformeerd hierover. Volgens eiser heeft verweerder niet aan zijn algemene onderzoeksplicht voldaan. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Door hier niet in het bestreden besluit op in te gaan, is het bestreden besluit ook in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand gekomen.
7. Volgens verweerder is geen sprake van een actieve informatieplicht van de zijde van verweerder. Uit service-oogpunt is destijds een algemene informatiebrief verzonden naar in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden. Of deze brief ook naar eiser is verzonden, is verweerder niet bekend.
8. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanknopingspunt het bestreden besluit onzorgvuldig of onrechtmatig te achten. Verweerder heeft aan de hand van de bezwaargronden van eiser een volledige heroverweging van het primaire besluit gemaakt. Van een wettelijk voorgeschreven actieve informatieplicht van de zijde van verweerder is de rechtbank niet gebleken. Hoewel de rechtbank het voorstelbaar acht dat eiser zich niet bewust was van de consequenties van de wetswijziging, waardoor de opbouw van zijn AOW-pensioen per 1 januari 2000 is beëindigd, blijft het op de weg van eiser liggen om zich (ook ná vertrek naar Egypte) tijdig en op juiste wijze te (laten) informeren over voor hem relevante wetswijzigingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet er voor eiser een uitzondering worden gemaakt?
9. Eiser doet ten slotte een beroep op de hardheidsclausule. Volgens eiser is sprake van onbillijkheden van overwegende aard. Eiser heeft geen waarschuwing gehad dat hij geen AOW-pensioen meer opbouwde, hij heeft zich daardoor ook niet vrijwillig kunnen verzekeren. Als gevolg daarvan heeft hij een enorm pensioengat. Hij woont in Egypte, maar kan daar met het toegekende AOW-pensioen niet rondkomen. Hij is afgekeurd vanwege schizofrenie. Daarnaast heeft hij reuma, suikerziekte en een schildklierprobleem. Als hij geen volledig AOW-pensioen krijgt, moet hij terug naar Nederland. In Egypte kan hij niet blijven leven.
10. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de hardheidsclausule.
11. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser, zonder schriftelijke, concrete en verifieerbare bewijsstukken, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitsluitsel van eiser van de kring van verzekerden per 1 januari 2000 (en de korting op zijn AOW-pensioen als gevolg daarvan) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Aan de voorwaardenvoor toepassing van de hardheidsclausule wordt dan niet voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Nu de beroepsgronden niet slagen, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.