ECLI:NL:RBMNE:2021:3385

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/4292
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na medisch onderzoek en gebruik van cannabis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het CBR, Divisie Rijgeschiktheid. De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een medisch onderzoek dat aantoondde dat hij niet voldeed aan de eisen voor rijgeschiktheid vanwege drugsmisbruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van eiser ontvankelijk was, ondanks dat het beroepschrift enkele dagen na de deadline was ingediend. Dit kwam doordat er onduidelijkheid bestond over de verzenddatum van het bestreden besluit van het CBR. De rechtbank oordeelde dat het CBR niet kon aantonen dat het besluit tijdig was verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van het beroep was verlengd.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten van de zaak bekeken, waaronder het gebruik van cannabis door eiser. Eiser had verklaard dat hij cannabis gebruikte voor medicinale doeleinden in verband met rugklachten en ADHD. Echter, de rechtbank oordeelde dat het gebruik van cannabis niet als medicinaal kon worden aangemerkt, omdat het niet op voorschrift van een arts was en niet via een apotheek was verkregen. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat voor medicinaal gebruik van cannabis een voorschrift van een arts en verstrekking via een apotheek vereist zijn.

De rechtbank concludeerde dat het CBR terecht had besloten het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren op basis van de diagnose drugsmisbruik, zoals vastgesteld in het rapport van de psychiater. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat zijn gebruik van cannabis zijn rijvaardigheid niet aantastte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4292

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G.M.C. Peters),
en

CBR, Divisie Rijgeschiktheid, unit Bezwaar en Beroep, verweerder

(gemachtigde: drs I. Metaal).

Procesverloop

In het besluit van 25 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf 1 juni 2020.
In het besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De ontvankelijkheid van het beroep
1. De rechtbank dient allereerst ambtshalve de vraag te beantwoorden of het beroep tijdig is ingediend en of het beroep aldus ontvankelijk is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en zal dit hieronder toelichten.
2. Het bestreden besluit is van 12 oktober 2020. Indien het besluit ook op die dag bekend is gemaakt, eindigde de termijn voor het indienen van het beroep op 23 november 2020. Het beroepschrift van eiser dateert van 25 november 2020 en is ook op die dag per fax door de rechtbank ontvangen. Eiser heeft ter zitting echter gemotiveerd weersproken dat verweerder het bestreden besluit op 12 oktober 2020 heeft verzonden. Hij heeft het besluit pas op 15 oktober 2020 ontvangen, zodat het niet eerder dan op 14 oktober 2020 verzonden is. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het besluit wel degelijk op 12 oktober 2020 is verzonden, maar dat zij dit niet aannemelijk kan maken. Verweerder houdt geen verzendadministratie bij. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (ABRvS) moet wanneer de datum van verzending van het bestreden besluit in geschil is, het bestuursorgaan aannemelijk maken dat een besluit op een bepaalde datum naar de geadresseerde is verzonden. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Nu is gebleken dat verweerder geen verzendadministratie bijhoudt, gaat de rechtbank er gezien de door eiser gestelde ontvangst van het bestreden besluit op 15 oktober 2020 vanuit dat het bestreden besluit op 14 oktober 2020 is verzonden. De beroepstermijn eindigde daardoor op 25 november 2020. Dit betekent dat het beroep door eiser tijdig is ingediend en ontvankelijk is.
De feiten en omstandigheden
3. Op 4 november 2019 is eiser als bestuurder van een bestelauto staande gehouden omdat de politie zag dat hij een joint in zijn handen had en deze aanstak. Er is een speekseltest bij eiser afgenomen, die een indicatie aangaf voor cannabis. Ook is er bloed bij eiser afgenomen. Uit het bloedonderzoek is gebleken dat eiser de stof THC (3,8 microgram per liter) in zijn bloed had. Dit is meer dan de grenswaarde van 3,0 microgram THC, zoals vastgesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Tijdens een verhoor op 4 november 2019 heeft eiser verklaard dat hij elke dag cannabis gebruikt in verband met zijn rugklachten en ADHD. Hij heeft een verklaring waarop staat dat hij vanwege deze klachten 10 microgram cannabis per dag mag gebruiken. Hij neemt elke dag in de ochtend drie of vier druppels THC olie in, rookt op het werk drie keer een joint en neemt na het avondeten drie of vier druppels THC olie in.
4. Omdat het gehalte van de stof THC hoger is dan de grenswaarde van 3 microgram, heeft de politie Midden-Nederland op 18 december 2019 een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de WVW aan verweerder gedaan. Hierin staat dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de vereiste lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen.
5. Bij besluit van 9 januari 2020 heeft verweerder bepaald dat onderzoek moet worden verricht naar eisers drugsgebruik en dat de geldigheid van zijn rijbewijs tot de uitslag van het onderzoek is geschorst.
6. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 maart 2020 door psychiater [A] . In haar onderzoeksrapport van 17 april 2020 staat dat op grond van lichamelijk, psychiatrisch en urineonderzoek is vastgesteld dat bij eiser sprake is van de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin (Regeling Eisen Geschiktheid 2000, paragraaf 8.8.1). Eiser gebruikt bijna iedere dag cannabis, ook tijdens zijn werk. Op de dagen van gebruik bedraagt de gemiddelde hoeveelheid zes joints en een aantal druppels THC olie. Uit het urineonderzoek bleek dat eiser recent cannabis had gebruikt. Dit gebruik van eiser is overmatig en kan niet als recreatief beschouwd worden. Bij dit gebruik zal eiser vrijwel de gehele dag meer cannabis in zijn lijf hebben dan wettelijk in het verkeer is toegestaan. Uit de door eiser overgelegde verklaring van de Stichting patiënten groep medicinaal cannabis gebruikers blijkt (anders dan dat eiser van mening is) niet dat sprake is van medicinaal cannabisgebruik. Medicinale cannabis wordt voorgeschreven door een arts als reguliere behandelingen niet meer werken. Medicinale cannabis wordt bovendien verstrekt door een apotheker. Uit de informatie van eiser blijkt niet dat hiervan sprake is.
Het bestreden besluit
7. Onder verwijzing naar het rapport van de psychiater heeft verweerder het rijbewijs van eiser in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, ongeldig verklaard.
Het wettelijke kader
8. Voor de toepasselijke regelgeving wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak.
Ondeugdelijk onderzoeksrapport - Medicinaal cannabis gebruik
9. Eiser voert aan dat verweerder niet van het onderzoeksrapport van 17 april 2020 mocht uitgaan. De conclusie in het onderzoeksrapport is onjuist. Eiser neemt cannabis voor medicinaal gebruik, vanwege chronische pijn in zijn rug. Hij heeft een verklaring van zijn huisarts van 1 mei 2020 overgelegd en stelt dat de hoeveelheid THC in zijn bloed in overleg met zijn huisarts tot stand is gekomen. Feit dat hij de cannabis niet bij de apotheek haalt, maakt dit niet anders. De vijf soorten cannabis die in de apotheek te verkrijgen zijn, werken bij eiser niet goed, waardoor hij is aangewezen op andere soorten cannabis van de coffeeshop. Het cannabisgebruik door eiser levert geen problemen op voor het besturen van een motorrijtuig. Het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) heeft dit onderzocht. Uit dat onderzoek blijkt dat de mate van invloed op de rijvaardigheid niet afhankelijk is van de gebruikte hoeveelheden, maar van de gewenning van de gebruiker aan de sederende effecten van THC (tolerantie). Volgens het BMC duurt de periode van gewenning ongeveer twee weken en kan iemand na die gewenningsperiode weer een motorrijtuig besturen. Eiser stelt dat zijn gebruik stabiel is en dat zijn cannabisgebruik door gewenning niet meer van invloed is op zijn rijvaardigheid, ook al is sprake van overschrijding van de norm. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten informatie in te winnen bij het BMC. Verder heeft eiser op 18 maart 2021 een brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 5 maart 2021 overgelegd, en op 19 maart 2021 twee stukken afkomstig van Clinical Cannabis Care. Deze stukken dateren van 3 november 2020 en van 8 maart 2021. Eiser is van mening dat het bestreden besluit berust op onjuiste gronden, onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen.
10. De rechtbank overweegt dat ingevolge rechtspraak van de ABRvS [2] er in een geval waarin door een keurend arts de diagnose drugsmisbruik is gesteld slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
11. Naar het oordeel van de rechtbank brengt hetgeen eiser heeft aangevoerd niet met zich mee dat er aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet op het rapport heeft mogen baseren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat voor het medicinaal gebruik van cannabis vereist is dat (i) de cannabis wordt gebruikt op voorschrift van een arts en (ii) de cannabis wordt verstrekt via de apotheek. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 november 2020 [3] . Gezien het gestelde in overwegingen 6 en 9 staat vast dat eiser ten tijde van het bestreden besluit geen cannabis gebruikte die afkomstig is van de apotheek. Daarbij komt dat het gebruik van eiser niet door een arts is voorgeschreven. In de door eiser in deze procedure overgelegde verklaring van de huisarts van 1 mei 2020 wordt slechts gesproken over het gebruik van cannabis druppels. De verklaring ziet niet op enig ander gebruik. Dit terwijl eiser ook op een andere manier cannabis gebruikt. Hij is immers staande gehouden als bestuurder van een bestelauto met een joint in zijn hand en heeft ook verklaard dat hij niet alleen cannabis druppels gebruikt, maar ook cannabis / joints rookt (zie overwegingen 3, 6 en 9). Het roken van een joint (blowen) valt niet onder medicinaal cannabisgebruik. Zie de uitspraak van de ABRvS van 27 december 2018. [4]
12. De nadere door eiser in deze procedure overgelegde stukken maken het voorgaande niet anders. De brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft slechts betrekking op een verkenning van de werkwijze van politie en het openbaar ministerie in verband met het gebruik van drugs in het verkeer. Deze brief bevat geen onderbouwing van eisers stelling. De twee stukken van Clinical Cannabis Care betreffen facturen voor cannabis flos. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat cannabis flos alleen op voorschrift van een arts verkregen kan worden. Eiser heeft echter het betreffende voorschrift van de arts niet overgelegd. Bovendien dateren de facturen van na de datum van het bestreden besluit. Deze facturen stukken betreffen derhalve niet eisers cannabisgebruik ten tijde van het betreden besluit.
13. Gezien het voorgaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van medicinaal cannabisgebruik. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan de bespreking van de stellingen van eiser, dat medicinaal cannabisgebruik leidt tot gewenning en zijn rijvaardigheid daarom niet aantast. Verder bestaat er geen grond om aan te nemen dat verweerder gehouden was om informatie in te winnen bij het BMC. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd dan ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming en de inhoud van het rapport. Dit betekent dat verweerder het rapport van de psychiater aan het ongeldig verklaren van eisers rijbewijs ten grondslag mocht leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
14. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is toegekomen aan het maken van een belangenafweging. Wanneer er wel een belangenafweging zou hebben plaatsgevonden, dan had deze in het voordeel van eiser moeten uitvallen. Er is sprake van medicinaal cannabis gebruik, die het rijvermogen van eiser niet aantast. Eiser heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen belangenafweging plaats kan vinden. Uit de onder punt 11 genoemde rechtspraak van de ABRvS volgt dat artikel 134, tweede lid, van de WVW, in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 en bijlage 8 behorende bij de Regeling Eisen Geschiktheid 2000, een dwingende regeling bevat. Dit betekent dat uit de diagnose drugsmisbruik zonder meer volgt dat betrokkene ongeschiktheid is en dat verweerder vervolgens het rijbewijs ongeldig moet verklaren. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

WEGENVERKEERSWET 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Artikel 134
1. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Het CBR deelt, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
REGELING MAATREGELEN RIJVAARDIGHEID EN GESCHIKTHEID 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
REGELING EISEN GESCHIKTHEID 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE REGELING EISEN GESCHIKTHEID 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 4 mei 2016, ECVS:2016:1178.
2.Zie onder meer de uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3810.
4.Zie ECLI:NL:RVS:2018:4265, r.o. 4.3.