201802146/1/A2.
Datum uitspraak: 21 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2018 in zaak nr. 17/4472 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2017 heeft het CBR geweigerd aan [appellant] een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B.
Bij besluit van 30 juni 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de
Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Naar aanleiding van het door hem ingediende aanvraagformulier voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid, is [appellant] op 3 december 2016 onderzocht door een arts en een psychiater. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 januari 2017 (hierna: het rapport). Het CBR heeft op basis van dit rapport besloten dat [appellant] niet rijgeschikt is, omdat sprake is van drugsmisbruik, en dat hij daarom geen rijbewijs mag aanvragen of rijexamen mag doen. Dit besluit heeft het CBR in bezwaar gehandhaafd, hetgeen in beroep stand heeft gehouden. [appellant] is het daar niet mee eens en is daarom in hoger beroep gekomen.
Het hogerberoepschrift
2. [appellant] klaagt allereerst dat hem ten onrechte niet de mogelijkheid is geboden om in bezwaar alsnog medewerking te verlenen aan een urineonderzoek. [appellant] bestrijdt dat in zijn geval sprake was van cannabismisbruik en wijst erop dat hij onlangs volledig met cannabis is gestopt. Ten tijde van belang rookte hij wel eens een joint om in slaap te komen maar niet elke dag. Direct na het roken van een joint reed hij geen auto. Hij betoogt dat hij wel degelijk geschikt is om te rijden en dat hij bij eerdere keuringen - ondanks het gebruik van cannabis - ook steeds rijgeschikt is geacht. Hij wijst verder op de door zijn huisarts afgegeven verklaring over zijn cannabisgebruik en op zijn urinetest, waaruit blijkt dat zijn urine schoon is. In het licht van de door hem aangevoerde omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het CBR mocht afgaan op het rapport. In dit verband wijst hij er nog op dat de kwalificatie cannabismisbruik willekeurig lijkt, nu de psychiater niet op basis van het DSM-IV-TR-classificatiesysteem tot deze kwalificatie is gekomen. Dit geldt temeer omdat zijn bloeduitslagen op rijgeschiktheid wijzen, aldus [appellant].Ten slotte heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat het CBR rekening had moeten houden met zijn persoonlijke omstandigheden.
2.1. De wet- en regelgeving die op dit geschil van toepassing is, is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2. In het rapport staat het volgende:
"Op de eigen verklaring van betrokkene staat dat hij bekend is met zowel alcohol- als cannabismisbruik waarvoor hij in het verleden behandeld is. Deze behandeling is voortijdig beëdigt [lees: beëindigd] in verband met therapieontrouw. Momenteel zouden er geen aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik.
[…]
Betrokkene geeft aan sinds enkele jaren marihuana te gebruiken. Het gemelde gebruik is anamnestisch zeer wisselend maar komt neer op dagelijks 2-3 joints. Betrokkene geeft aan geen andere drugs te gebruiken.
Bij huidig onderzoek werden de volgende bevindingen vastgesteld:
- Anamnestisch is er sprake van cannabismisbruik, derhalve werd urineonderzoek opgelegd om dit misbruik te objectiveren. Betrokkene verleent geen medewerking aan het betreffende onderzoek en werd derhalve niet verricht. Betrokkene is op de hoogte dat de keuring bij het niet inzetten van urineonderzoek onvolledig is. Betrokkene weet dat het een drugonderzoek betreft waarbij de consequentie kan zijn dat het rijbewijs niet verkregen wordt wanneer er sprake is van drugsmisbruik. Er is derhalve een hoge verdenking op voortdurend gebruik hetgeen een aanwijzing vormt voor drugmisbruik.
- Is het gebruik meer dan 3-4 joints per week, dan is er zonder meer sprake van cannabismisbruik. Als men dus minder dan 3-4 joints per week rookt(e) en niet onder invloed van cannabis reed, en ook zichzelf en/of anderen niet in problemen bracht door het cannabisgebruik, bestaat er geen aanwijzing voor cannabismisbruik. Als betrokkene onder invloed van cannabis in het verkeer is aangehouden of vertelt te hebben gereden dan wordt dit gezien als aanwijzing voor cannabismisbruik, ook al geeft men aan minder dan 3-4 joints per jaar te hebben gerookt. Uit bovenstaande volgt dat dagelijks cannabisgebruik als cannabismisbruik moet worden gezien. Dagelijks cannabisgebruik wordt als riskant voor de verkeersveiligheid beschouwd.
- Bij het lichamelijk onderzoek werden geen afwijkingen gevonden.
- Tijdens het psychiatrisch onderzoek valt op dat betrokkene geagiteerd is en zich bij herhalen verbaal agressief uit. Er lijkt geen besef te zijn van de gevaren van cannabisgebruik in het verkeer.
- Het bloedonderzoek toonde geen afwijkingen.
[…]
Beschouwend kan er naar mijn mening gesteld worden dat er geen sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot misbruik van cannabis en mijn advies is een ongeschiktheid voor beide categorieën."
2.3. Ter beoordeling in deze procedure staat de vraag of het CBR [appellant] op basis van dit verslag een verklaring van rijgeschiktheid mocht weigeren.
In een geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld, bestaat slechts aanleiding om de ongeschiktverklaring niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het CBR zijn standpunt in het bij de rechtbank bestreden besluit niet op het rapport heeft mogen baseren. Dat in het rapport staat dat de DSM-IV-TR-classificatie niet op drugsmisbruik wijst, doet niet af aan de op overig onderzoek gebaseerde conclusies van het rapport. Met zijn opmerking dat ten onrechte is genoteerd dat hij dagelijks twee tot drie joints zou roken, heeft [appellant] geen twijfel gezaaid omtrent de juistheid van de in het rapport opgenomen verklaring. Over de door [appellant] overgelegde verklaring van de huisarts heeft de rechtbank terecht overwogen dat hierin slechts de verklaringen van [appellant] zijn overgenomen, zonder dat de arts hierover - op basis van onderzoek - zelf een oordeel geeft. De omstandigheid dat zijn urine volgens een verklaring van 31 juli 2017 - enkele maanden na het rapport - schoon zou zijn, doet evenmin af aan de conclusie van het rapport. De rechtbank heeft bovendien terecht overwogen dat het CBR niet gehouden was [appellant], nadat hij eerst had geweigerd mee te werken aan een urineonderzoek, in bezwaar wederom de deelname aan zo'n onderzoek aan te bieden. Wat betreft het bloedonderzoek heeft het CBR zich onweersproken op het standpunt gesteld dat de resultaten van dit onderzoek niet relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van drugsmisbruik.
Dit betekent dat het CBR bij de diagnose drugsmisbruik - ongeacht de persoonlijke omstandigheden - niet anders kon dan concluderen tot ongeschiktheid en op die grond [appellant] een verklaring van geschiktheid weigeren. Dat [appellant] op eerdere momenten wel geschikt zou zijn geacht, kan daar niet aan afdoen.
Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018
480. BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 103, eerste lid luidt als volgt:
"Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
a. de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
b. de eigen verklaring, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.
Indien het de registratie betreft van een verklaring of van verklaringen van geschiktheid in verband met een aanvraag als bedoeld in artikel 42a, eerste lid, wordt, indien de aanvrager zijn geschiktheid heeft aangetoond, ten behoeve van de aanvrager ook voor alle lichtere categorieën waarop deze aanvraag mede betrekking heeft, een verklaring van geschiktheid geregistreerd in het rijbewijzenregister. Beperkende coderingen op het eerder afgegeven, ongeldig geworden, rijbewijs dan wel geregistreerd in het rijbewijzenregister bij een of meer rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, worden overgenomen op de verklaring of verklaringen van geschiktheid in het kader van de aanvraag als bedoeld in de vorige volzin."
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2 luidt als volgt:
"De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."
In paragraaf 8.8 van de bijlage staat het volgende:
"Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid. "