Beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat geen sprake zou zijn van een besluit. Ook ligt voor of het bezwaar tegen het primaire besluit met juistheid ongegrond is verklaard. Bij deze beoordeling zal de rechtbank ingaan op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en discriminatieverboden waar een beroep op is gedaan.
1) Is het bezwaar tegen de ‘brief’ van 15 juli 2020 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
13. Het is alleen mogelijk om bezwaar te maken tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Belangrijke elementen van een besluit zijn dat het een schriftelijke beslissing is, afkomstig van een bestuursorgaan en een publiekrechtelijke rechtshandeling bevat. Er is alleen sprake van een rechtshandeling als er een rechtsgevolg is. Dat wil zeggen dat de brief gericht moet zijn op een wijziging in de rechten, aanspraken of plichten van de geadresseerde.
14. In de ‘brief’ van 15 juli 2020 staat onder meer vermeld dat de brief van 22 januari 2019 informatief van aard is en een kennelijke fout bevat. Hiermee is de rechtspositie van eiser niet gewijzigd. Strikt genomen is de ‘brief’ van 15 juli 2020 namelijk niet de brief waarmee teruggekomen is op de brief van 22 januari 2019. Met het primaire besluit (d.d. 4 mei 2020) was immers al bevestigd dat verweerder de ontslaguitkering niet zou laten aansluiten op eisers AOW-leeftijd. Ook was in het primaire besluit reeds bevestigd dat de ontslaguitkering vanaf de toekenning per 1 februari 2016 maximaal tien jaar zou duren. De rechtbank concludeert dan ook dat de ‘brief’ van 15 juli 2020 geen besluit is en dat verweerder het bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2) Is het bezwaar tegen het primaire besluit met juistheid ongegrond verklaard?
15. Gelet op de datum van de toekenning van de ontslaguitkering aan eiser is op hem de Regeling (oud) (zie onder 1) van toepassing. Eiser heeft met het verzoek beoogd dat verweerder de ontslaguitkering tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd toekent. Niet gesteld of gebleken is dat hiervoor een wettelijke grondslag is. De Regeling (oud) voorziet hier niet in. De rechtbank ziet in de afwijzing van het verzoek door verweerder daarom geen strijd met wet- en regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtszekerheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel
16. Eiser stelt dat de ontslagleeftijd van 55 jaar altijd is gehandhaafd als ingangsdatum. Nooit is overeengekomen dat de uitkeringsduur gemaximeerd was op 10 jaar. Altijd is aangegeven dat de uitkering aansloot op de aanvraag van het ouderdomspensioen van (toentertijd) 65 jaar. Verweerder moet de Regeling volgens eiser dan ook uitleggen zoals hij is gecommuniceerd met eiser en bedoeld is. Het is niet redelijk om later de spelregels te veranderen, aldus eiser.
17. De rechtbank overweegt dat de Regeling (oud) voorziet in de uitkering van eiser tot de leeftijd van 65 jaar. Dat de leeftijd van 65 jaar samenhangt met de destijds geldende AOW-gerechtigde leeftijd is onvoldoende voor het oordeel dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om bij eventuele toekomstige veranderingen in de AOW-gerechtigde leeftijd de einddatum van ontslaguitkering op te schuiven. De Regeling (oud) biedt daar ook geen mogelijkheden toe. Dat dit anders is gecommuniceerd met eiser, is niet onderbouwd of gebleken. Juist voor situaties als die van eiser voorziet de Regeling (nieuw) namelijk in een compensatie en/of tegemoetkoming. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. De Regeling (oud of nieuw) biedt geen aanknopingspunt om dit aan te nemen. Het moet voor eiser op grond van de tekst en inhoud van de Regeling (oud) voldoende duidelijk zijn geweest dat de ontslaguitkering eindigt op het moment dat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
19. Over de brief van ABP van 22 januari 2019 (zie onder 3) heeft verweerder verklaard dat deze een kennelijke fout bevat. De rechtbank overweegt dat, los van de vraag of mededelingen van ABP verweerder kunnen worden toegerekend, het op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad)zo is dat een bestuursorgaan in beginsel een gemaakte fout mag herstellen. Daarvoor geldt dat het besluit om te herstellen niet in strijd mag zijn met het rechtszekerheidsbeginsel, het geschreven of ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel. Daarbij is onder meer van belang of de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit/ de brief onjuist was en hij er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden. Zoals hiervoor overwogen moet het voor eiser op grond van de tekst en inhoud van de Regeling (oud) voldoende duidelijk zijn geweest dat de ontslaguitkering eindigt op het moment dat hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. De rechtbank concludeert om deze reden dat verweerder niet gehouden is aan de datum zoals opgenomen in de brief van ABP van 22 januari 2019. De beroepsgrond slaagt niet.
Ongeoorloofd onderscheid op grond van leeftijd
20. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen ongeoorloofd onderscheid naar leeftijd heeft gemaakt. De rechtbank verwijst voor de uitleg daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 september 2020, ECLI:RBMNE:2020:4223, waarin in rechtsoverweging 17 is geoordeeld dat de uitvoering van de Regeling (oud of nieuw) niet leidt tot een onderscheid naar leeftijd, omdat - kort gezegd - de duur van de ontslaguitkering ongeacht de leeftijd maximaal tien jaar blijft. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Nu geen sprake is van een (verboden) onderscheid naar leeftijd, komt de rechtbank aan de vervolgvragen met betrekking tot het legitieme doen en middel niet toe.
21. Indien al gesproken zou kunnen worden van onrechtmatig onderscheid naar leeftijd, dan is er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen sprake van een excessieve inbreuk op de gerechtvaardigde aanspraken van eiser. Verweerder heeft immers verduidelijkt dat de compensatie tenminste 90% van de gerechtvaardigde aanspraak bedraagt (zie onder 11). Ook in dit verband verwijst de rechtbank naar haar uitspraak zoals hiervoor genoemd onder 20, meer specifiek naar rechtsoverweging 18.De beroepsgrond slaagt niet.
22. Eiser voert aan dat verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt. De bestaande afspraken en arbeidsvoorwaarden worden voor de top van de Nationale Politie namelijk wel gerespecteerd. Deze functionarissen behoorden net als eiser tot de uitvoerende politieambtenaren. Er is volgens eiser dus sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. De rechtbank overweegt dat niet is onderbouwd of gebleken dat de situatie van de door eiser genoemde functionarissen qua rechtspositie en uitkeringsaanspraken vergelijkbaar is met die van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Eiser stelt ook dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Aan eiser is namelijk geen inkomensoverzicht verstrekt. Onduidelijk is dan, wat de financiële gevolgen zijn voor eiser bij toepassing van de compensatieregel/tegemoetkoming.
24. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ziet op afwijzing van het verzoek tot wijziging van de einddatum van de uitkering. Het bestreden besluit ziet niet op de (toekenning van de) compensatieregel of tegemoetkoming. Dat verweerder ter onderbouwing van het bestreden besluit een inkomensoverzicht met betrekking tot de compensatieregel had moeten overleggen, volgt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
26. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.