In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een Surinaamse nationaliteit houdende vrouw, en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De SVB had eerder de aanvraag van [eiseres] om kinderbijslag afgewezen, maar later besloten dat zij vanaf het vierde kwartaal van 2020 recht had op kinderbijslag voor haar kinderen. [Eiseres] ging echter in beroep tegen deze beslissing, omdat zij meende dat zij al eerder recht had op kinderbijslag, namelijk vanaf 1 april 2020, omdat zij een duurzame persoonlijke band met Nederland had.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De SVB had terecht geoordeeld dat [eiseres] pas vanaf 1 oktober 2020 als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt, op basis van de criteria voor een duurzame persoonlijke band. De rechtbank oordeelde dat de SVB alle relevante omstandigheden had meegewogen, waaronder de zelfstandige woonruimte en de duur van het verblijf in Nederland. [Eiseres] had onvoldoende bewijs geleverd dat zij vóór 1 oktober 2020 een duurzame band met Nederland had, ondanks haar argumenten over haar verblijf en de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP).
De rechtbank benadrukte dat de inschrijving in de BRP op 22 september 2020 een belangrijke factor was voor de beoordeling van de ingezetenschap. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.