ECLI:NL:RBMNE:2021:3090
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een huurwoning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een huurwoning voor de onroerendezaakbelasting, zoals bepaald door de heffingsambtenaar van de gemeente. De eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2019, waarin de waarde van de woning was vastgesteld op € 203.000,- per 1 januari 2018. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de eiser beroep instelde. De rechtbank had eerder het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigde deze uitspraak en verwees de zaak terug naar de rechtbank.
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 3 juni 2021, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, werd de waarde van de woning ter discussie gesteld. De eiser stelde dat de WOZ-waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 184.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en dat de waarde in het economisch verkeer correct was vastgesteld. De rechtbank weegt daarbij mee dat de woning een sociale huurwoning betreft en dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.
De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde onjuist was en wees het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek van de eiser om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat het financiële belang van de eiser bij deze procedure als nihil werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de lange duur van de procedure geen spanning of frustratie bij de eiser had veroorzaakt, en dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.