ECLI:NL:RBMNE:2021:306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Boukich, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door J.M. Marquenie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV op 13 december 2019 werd afgewezen. Eiseres was van mening dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die haar waren toegewezen niet geschikt waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, ondanks dat de hoorzitting telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van eiseres correct hadden vastgesteld en dat de functies archiefmedewerker, receptionist en baliemedewerker geschikt waren. Eiseres had niet aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was, en de rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2527

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F. Boukich),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.M. Marquenie).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 3 december 2019 afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020 met behulp van Skype. Eiseres heeft deelgenomen aan de zitting, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als peuterleidster voor 20 uur per week. Op 5 december 2017 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld bij verweerder. Verweerder heeft toen aan eiseres een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet. Eiseres heeft vervolgens op 1 september 2019 een WIA-uitkering aangevraagd per einde wachttijd.
1.2
Om te kunnen beoordelen of eiseres recht heeft op een WIA-uitkering heeft de verzekeringsarts op 28 november 2019 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft en heeft de vastgestelde beperkingen van eiseres opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 28 november 2019. De arbeidsdeskundige is vervolgens in zijn rapport van 9 december 2019 tot de conclusie gekomen dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, omdat eiseres met de geschikt geachte functies 30,05% [1] minder kan verdienen dan wat eiseres zou kunnen verdienen in haar eigen werk. Verweerder heeft daarna de aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen op 13 december 2019.
1.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag.
2. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in het bestreden besluit van
28 mei 2020. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de belastbaarheid van eiseres correct is vastgesteld. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar & beroep is vervolgens in zijn rapport van 27 mei 2020 tot de conclusie gekomen dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, omdat zij met de geschikt geachte functies 30,05% minder kan verdienen dat wat eiseres zou kunnen verdienen in haar eigen werk.
Het geschil
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij is – samengevat weergegeven – van mening dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook zijn de functies die de arbeidsdeskundige heeft geduid niet geschikt voor eiseres.
Beoordeling van het geschil
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan een eiser aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Is de medische beoordeling op een zorgvuldige manier tot stand gekomen?
5. Eiseres vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de hoorzitting in bezwaar telefonisch heeft plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar dus niet lichamelijk heeft onderzocht. Ook vindt eiseres het onzorgvuldig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet de prognose/slagingskans van een uit te voeren operatie en het daaropvolgend revalidatietraject bij zijn onderzoek heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dan ook informatie moeten opvragen bij de behandelaars van eiseres.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek wel zorgvuldig is geweest. Verweerder heeft toegelicht dat de hoorzitting telefonisch heeft plaatsgevonden vanwege de coronamaatregelen. Het enkele feit dat de hoorzitting telefonisch heeft plaatsgevonden, maakt de medische beoordeling naar het oordeel van de rechtbank nog niet onzorgvuldig. De rechtbank betrekt daarbij dat het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig was een om een ‘fysiek’ spreekuur te houden, omdat er over de feitelijke diagnose geen twijfel bestaat: een onvolledige ruptuur van de supraspinatus pees. Dit bleek ook uit de informatie die was verkregen van de behandelaars van eiseres. Oftewel: de behandelaars en de verzekeringsartsen zijn het met elkaar eens over wat eiseres mankeert. Ook uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] blijkt dat het niet verrichten van een lichamelijk onderzoek nog niet betekent dat het medisch onderzoek daarom onzorgvuldig is geweest.
5.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet onzorgvuldig is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelaars van eiseres. Er was immers al informatie voorhanden van orthopeed [orthopeed 1] (van 14 november 2019). De gestelde diagnose wordt nog eens bevestigd door orthopeed [orthopeed 2] (op 19 mei 2020). De rechtbank ziet niet in wat het opvragen van aanvullende informatie zou kunnen bijdragen aan de zorgvuldigheid van de medische beoordeling. Daar komt nog bij dat een verzekeringsarts volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] op zijn eigen oordeel kan afgaan als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Die gevallen doen zich in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
5.3
Met betrekking tot het meewegen van de prognose/slagingskans van de operatie/het revalidatietraject overweegt de rechtbank dat – nog afgezien van het gegeven dat de operatie niet heeft plaatsgevonden – de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen heeft vastgesteld per datum in geding. In zoverre zijn de (niet uitgevoerde) operatie en het (niet doorlopen) revalidatietraject dan ook niet relevant voor de medische beoordeling.
Is de medische beoordeling juist?
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar gronden van beroep niet heeft aangevoerd dat de medische beoordeling inhoudelijk onjuist is. De rechtbank gaat daarom uit van de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 28 november 2019.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
7. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich in het rapport van 27 mei 2020 op het standpunt gesteld dat de volgende functies geschikt zijn voor eiseres: archiefmedewerker (SBC-code 315132), receptionist (SBC-code 315120) en baliemedewerker (SBC-code 315150). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt ook de functie assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) geschikt, maar heeft deze functie niet gebruikt bij het berekenen van de resterende verdiencapaciteit van eiseres. Op basis van de eerste drie functies kan eiseres volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep 30,05% minder verdienen dan zij op dat moment met haar eigen werk kon verdienen. De eerder geduide functie van brugwachter, sluiswachter (SBC-code 282170) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verworpen als ongeschikt.
7.1
Volgens eiseres is de functie archiefmedewerker (SBC-code 315132) ongeschikt omdat haar belastbaarheid op het item ‘reiken’ wordt overschreden. Dit geldt zowel voor de functie met functienummer 9543.0001.001 als voor de functie met functienummer 9012.0002.005. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat eiseres volgens de FML met haar rechterarm ongeveer 600 keer per uur kan reiken. Anders dan eiseres betoogt geldt bij de functie met functienummer 9543.0001.001 op het item ‘reiken’ niet een maximum van 630 per uur, maar een maximum van 315 per uur. Dit is daarom geen overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid. Met betrekking tot de functie met functienummer 9012.0002.005 overweegt de rechtbank dat eiseres in deze functie weliswaar 810 keer per uur moet reiken, maar dat verweerder deze functie toch geschikt heeft mogen achten omdat het gaat om éénhandig werk. Aangezien er geen beperkingen zijn aangenomen voor de linkerarm van eiseres, kan zij daarmee 1200 keer per uur reiken. Door afwisselend met links en rechts te werken komt de belasting daarmee niet boven het in de FML voor de rechterarm vastgestelde maximum van ongeveer 600 keer per uur uit. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat in deze functie sprake is van een overschrijding op het item ‘boven schouder actief zijn’. Uit de resultaat functiebeoordeling blijkt immers dat het gaat om 10 keer slechts enkele seconden. Daarmee wordt het in de FML gestelde maximum (minder dan 5 minuten) niet overschreden.
7.2
De functie receptionist (SBC-code 315120) is volgens eiseres niet geschikt omdat haar typevaardigheden matig zijn en haar computervaardigheden buitengewoon slecht. Ook deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Uit de toelichting van de arbeidsdeskundige blijkt immers dat in deze functie geen eisen worden gesteld aan een goede typevaardigheid of computervaardigheden.
7.3
Ten slotte betoogt eiseres dat verweerder een onjuiste referteperiode heeft aangehouden bij het berekenen van het maatmanloon. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiseres in haar gronden van beroep uitgaat van de verkeerde datum als eerste ziektedag. In deze procedure is de eerste ziektedag immers 5 december 2017 en niet – zoals eiseres stelt – 23 november 2015. Voorts blijkt dat – zoals ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 21 augustus 2020 nogmaals heeft toegelicht – dat verweerder is uitgegaan van een referteperiode van 12 maanden, maar dat december 2015 buiten beschouwing is gelaten bij de berekening van het maatmanloon. Eiseres heeft in die maand minder gewerkt dat zij gemiddeld had gewerkt in de maanden januari 2015 tot en met november 2015. Datzelfde geldt voor de maand december 2014. De rechtbank begrijpt dan ook niet wat eiseres met deze beroepsgrond wil bereiken, nu het bij de referteperiode betrekken van één van deze maanden een verlagend effect zou hebben op de uitkering van eiseres. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe eiseres in dit verband door de handelwijze van verweerder in haar belangen zou zijn geschaad. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.In het primaire besluit staat 30,55%, maar dit is een kennelijke verschrijving. De berekening is namelijk gelijk aan de berekening in het bestreden besluit en komt uit op een percentage van 30,05%.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:75.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.