ECLI:NL:CRVB:2020:75
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na toegenomen klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een melding van toegenomen klachten, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 63,42% en later op 68,37%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was verricht, omdat er geen lichamelijk onderzoek had plaatsgevonden en er geen nader onderzoek was gedaan bij zijn behandelend artsen. Hij verzocht de Raad om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had appellant gezien en zijn bevindingen waren vastgelegd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de beperkingen van appellant vast te stellen, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om de medische beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden. Appellant had zijn standpunten niet met medische stukken onderbouwd, en de Raad concludeerde dat de FML van 18 augustus 2016 correct was toegepast. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.