Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de akte van Purplefield van 19 mei 2021
- de spreekaantekeningen van de Curator
- de pleitaantekeningen van Purplefield
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 19 mei 2021.
2.Waar gaat deze zaak over?
Aanleiding voor deze procedure
- een rekening-courantlening van maximaal € 150.000, op grond van een overeenkomst van 30 mei 2017 (hierna: Lening 2017-A);
- een rekening-courantlening van maximaal € 95.000, op grond van een overeenkomst van 13 oktober 2017 (hierna: Lening 2017-B);
- een lening van € 174.612 op grond van een mondelinge overeenkomst van medio juni 2019 (hierna: Lening 2019-A). In zijn dagvaarding lijkt de Curator te betwisten dat deze lening is verstrekt. Bij de mondelinge behandeling heeft de Curator desgevraagd bevestigd dat Lening 2019-A is verstrekt;
- een lening van € 750.000,00, verstrekt tussen 29 juli 2019 en 3 oktober 2019, in vier termijnen (hierna: Lening 2019-B).
3.De beoordeling
- Purplefield heeft tussen juni 2019 en november 2019 in totaal (€ 174.612 + € 750.000 =) € 924.612,00 aan financiering verstrekt aan PLEKvoor.
- In de jaarrekening 2018 wordt melding gemaakt van een negatief eigen vermogen van € 684.266,00, maar daarbij overweegt de directie van PLEKvoor dat door de leningen van Purplefield ‘een duurzame voortzetting van de activiteiten mogelijk is’. Voor deze jaarrekening heeft de accountant op 18 september 2019 een samenstellingsverklaring afgegeven.
- PLEKvoor heeft op 24 september 2019, 6 januari 2020, 8 januari 2020 en 13 januari 2020 berichten en verwachtingen met Purplefield gedeeld, waaruit volgt dat zij positieve toekomstverwachtingen koesterde;
- artikel 2 bepaalt dat er maandelijks achteraf rente is verschuldigd van 4% op jaarbasis;
- artikel 3 van lening 2017-A bepaalt dat de lening afloopt op 1 juni 2020 en vanaf die datum opeisbaar is;
- artikel 3 van lening 2017-B bepaalt dat de lening afloopt op 31 december 2018 en vanaf die datum opeisbaar is;
- artikel 4 bepaalt dat iedere tekortkoming aan de zijde van PLEKvoor, waaronder het in gebreke blijven met betrekking tot het betalen van rente of aflossing, leidt tot onmiddellijke opeisbaarheid van de lening.
Ter zekerheid worden gesteld de activa binnen de onderneming zoals financiële toezeggingen en overeenkomsten, openstaande crediteuren en mogelijke voorraad.
‘Vandaag € 300k (conform voorwaarden van RC overeenkomst d.d. 30 mei 2017)’, waarop mevrouw [A] (op dat moment een van de twee indirecte bestuurders van PLEKvoor; hierna: [A] ) in rode tekst
‘akkoord’schrijft, en ‘
Zekerheden: verpanding van alle activa en aandelen (PV of PV holding)’. Waarop [A] opnieuw in rode tekst
‘akkoord’schrijft.
We zullen de betaling in orde maken. Dit is dan dus onderdeel van een nieuwe lening waarvoor we de voorwaarden op korte termijn zullen vastleggen. We gaan ervan uit dat we daaruit komen.’. De rechtbank kan op basis van het procesdossier niet vaststellen of PLEKvoor en Purplefield mondeling overeengekomen zijn dat PLEKvoor op eerste verzoek van Purplefield zekerheid zou stellen voor lening 2019-A. Uit de verdere beoordeling van de vorderingen zal blijken dat dit punt voor het eindoordeel niet van belang is. Daarom zal de rechtbank deze vraag verder onbeantwoord laten en er in de verdere beoordeling veronderstellenderwijs van uitgaan dat PLEKvoor en Purplefield voor lening 2019-A
geenverplichting tot het stellen van zekerheid overeengekomen zijn.
De overige leningen(toevoeging rechtbank: dit zijn de leningen 2017-A en 2017-B)
zullen samengevoegd worden en opnieuw geformaliseerd worden in samenspraak tussen GL en BR’. Ook in de e-mail van 13 juni 2019 van Purplefield aan PLEKvoor staat dat lening 2019-A vastgelegd dient te worden. Verder schrijft Purplefield in de e-mail aan PLEKvoor van 26 juli 2019 in het kader van het verstrekken van lening 2019-B het volgende: ‘
Bij akkoord zullen we vandaag de eerste tranche overmaken en begin volgende week een start maken met de (benodigde wijzigingen in) transactiedocumentatie (AHO, leningovereenkomst, managementovereenkomst & akte van verpanding)’.
- Lening 2017-A niet opeisbaar was, omdat de looptijd nog niet was verstreken;
- Lening 2017-B volledig was afgelost en daarom op 19 november 2019 niet meer bestond;
Wij hebben als bestuur na 19 november 2019 niet meer met Purplefield gesproken over het vestigen van een pandrecht. Wij begrijpen nu dat Purplefield na de meeting op 23 januari 2020 de pandakte heeft geregistreerd en dat dat nodig was om de pandrechten op te maken. Gezien het aanzienlijke bedrag van de lening is het voor ons logisch dat dit recht toen daadwerkelijk als zekerheid is vastgelegd. Maar met de vaag of en wanneer hier uitvoering aan gegeven is hebben wij ons dus niet bemoeid. Dit is ook niet ter sprake gekomen in een overleg dat wij met Purplefield hadden. Ook op 23 januari 2020 is dit niet ter tafel gekomen. Dit deed voor ons als bestuur ook niet ter zake op dat moment waar het ging om een heftig, emotioneel besluit van een faillissement’.
JOR2000/201 (
Van Dooren q.q./ABN AMRO I) volgt dat onvoldoende is dat de wederpartij weet dat een faillissement is te verwachten. Verder oordeelde de Hoge Raad in het arrest HR 29 juni 2001,
JOR2001/220 (
Meijs q.q./Bank of Tokyo) dat art. 47 Fw ook niet van toepassing is in gevallen waarin de wederpartij wist dat het faillissement ‘onontkoombaar’ was. Om deze reden gaat de redenering van de Curator al niet op.
4.De beslissing
4 augustus 2021voor het nemen van een akte door de Curator, waarin hij zich uitlaat over de hoogte van de preferente vordering van de Belastingdienst uit hoofde van omzetbelasting;