In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van een schadevergoeding, omdat de werkgever niet had ingestemd met haar verzoek om de arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van een transitievergoeding. De werknemer was sinds 2014 arbeidsongeschikt en had verzocht om beëindiging van haar slapende dienstverband. De werkgever weigerde dit, omdat zij geen aanspraak kon maken op compensatie van de transitievergoeding volgens de compensatieregeling.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet verplicht was om het slapende dienstverband op te zeggen, omdat er geen recht op compensatie bestond. De rechter verwees naar eerdere uitspraken van het gerechtshof Amsterdam, waarin werd gesteld dat een werkgever in beginsel alleen gehouden is om een slapend dienstverband op te zeggen indien hij aanspraak kan maken op compensatie van de transitievergoeding. Aangezien de werknemer in dit geval voor 13 oktober 2014 arbeidsongeschikt was verklaard, viel zij niet onder de compensatieregeling die na de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) van toepassing is.
De kantonrechter wees de vordering van de werknemer af en oordeelde dat de werkgever niet in strijd met goed werkgeverschap had gehandeld door het dienstverband niet te beëindigen. Ook de reconventionele vordering van de werkgever tot vergoeding van juridische kosten werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.