ECLI:NL:RBMNE:2021:2940

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
UTR 20/2060
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; laattijdige aanvraag en beoordeling arbeidsvermogen; ongegrond beroep tegen UWV-besluit

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1973, in 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het UWV werd afgewezen op basis van de conclusie dat hij in staat was om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Eiser heeft in 2019 een nieuwe aanvraag ingediend voor een beoordeling van zijn arbeidsvermogen, maar het UWV heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit uit 2011. Het UWV heeft in juli 2019 besloten om bij het eerdere besluit te blijven, omdat er geen nieuwe medische informatie was die een herziening rechtvaardigde. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het UWV.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij stelde dat de diagnose bipolaire stoornis, die in 2017 was gesteld, een nieuw feit was dat het UWV zou moeten aanzetten tot herziening van het besluit uit 2011. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 februari 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde via Skype aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek heeft gedaan en de eerdere conclusies heeft kunnen handhaven.

De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar gemaakt op 3 maart 2021. Eiser kan binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2060
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2021 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. H.A. Rispens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

1.Inleiding

1.1
In 2011 heeft eiser ( [eiser] ), geboren op [1973] , een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong). Bij besluit van 21 februari 2011 heeft verweerder (het UWV) de aanvraag afgewezen, omdat uit onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bleek dat [eiser] kon werken en daarmee meer dan 75% van het minimumloon kon verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 5 augustus 2011 is het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. Er is geen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2
Op 16 april 2019 heeft [eiser] bij het UWV een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend (het verzoek van 2019), alsmede een brief van 3 april 2019 van [huisarts] , huisarts. Omdat [eiser] in 2011 een Wajong-uitkering heeft aangevraagd, heeft het UWV het verzoek van 2019 opgevat als een verzoek om terug te komen op het besluit uit 2011. Bij besluit van 19 juli 2019 heeft het UWV beslist te blijven bij het besluit van 2011, omdat het verzoek van 2019 volgens de verzekeringsarts geen nieuwe medische informatie bevat vergeleken met de informatie die het UWV in 2011 al had.
1.3
[eiser] heeft een bezwaarschrift ingediend, gedateerd 27 augustus 2019. Bij aanvullend bezwaarschrift, gedateerd 29 september 2019, heeft [eiser] de volgende stukken ingebracht:
- een brief van 18 september 2019 van [huisarts] , huisarts;
- een brief van 9 november 2012 van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, en [psychiater 1] ,
psychiater.
Bij besluit van 10 januari 2020 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
[eiser] heeft het UWV laten weten dat hij toch gehoord wilde worden op het bezwaar. Op 18 februari 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het onderzoek mede betrokken:
- een brief van 15 augustus 2011 van drs. [psychiater 2], psychiater;
- een brief van 20 februari 2017 van [GGZ-arts], GGZ-arts, en [psychiater 3],
psychiater;
- een brief van 24 augustus 2018 van drs. [GGZ-arts], GGZ-arts en [psychiater 3],
psychiater.
Bij besluit van 20 april 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser (nogmaals) ongegrond verklaard, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden heeft gezien om op het besluit van 2011 terug te komen en er geen sprake is van nieuwe medische feiten en omstandigheden.
1.5
[eiser] heeft beroep bij de rechtbank ingesteld en heeft een bief van 24 augustus 2019 van drs. [GGZ-arts], GGZ-arts, en drs. [psychiater 3], psychiater, ingebracht. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend, alsmede een medische rapportage van 8 februari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het beroep is behandeld op de zitting van 10 februari 2021, waarbij [eiser] (enkel geluid) en zijn moeder [moeder] (enkel geluid), alsmede de gemachtigde van [eiser] (beeld en geluid) en de gemachtigde van het UWV (beeld en geluid) via Skype aanwezig waren.

2.Standpunten van partijen

Beroepsgronden [eiser]
2.1
Volgens [eiser] had hij al in zijn jeugd psychische problemen en is de diagnose bipolaire stoornis pas in 2017 gesteld. [eiser] wil graag erkenning voor de beperkingen die hij sinds zijn jeugd heeft ondervonden en waar nu een diagnose voor is. Ter onderbouwing van de diagnose bipolaire stoornis heeft [eiser] gewezen op een brief van 15 augustus 2011 van drs. [psychiater 2], waarin is vermeld dat de vader van [eiser] soms bipolair is en dat dit in de familie voor komt. Ook heeft [eiser] gewezen op een brief van 20 februari 2017 en een brief van 24 augustus 2019, allebei van drs. [GGZ-arts] en drs. [psychiater 3], waarin [eiser] wordt gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. Volgens [eiser] levert de diagnose bipolaire stoornis een nieuw feit en veranderde omstandigheid op, waardoor het UWV zou moeten terugkomen op het besluit van 2011.
2.2
Uit de beslissing op bezwaar van 20 april 2020 blijkt volgens [eiser] niet dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende uitgebreid en ook anderszins zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de eventuele arbeidsongeschiktheid van [eiser] in de periode vanaf zijn 17e en 18e levensjaar tot de mogelijke ingangsdatum van de uitkering. Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweer UWV2.3 Het UWV heeft op de zitting aangegeven dat bij beslissing op bezwaar van 20 april 2020 het verzoek van 2019 is afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, omdat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden. Het UWV wijst ter onderbouwing op de medische rapportages van de verzekeringsarts(en) bewaar en beroep aan wie de door eiser ingediende medische informatie ter beoordeling is voorgelegd.

3.De beoordeling

3.1
Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk. De rechtbank stelt voorop dat [eiser] het UWV heeft verzocht om terug te komen op een besluit uit 2011 en dat het UWV dat heeft afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6, van de Awb.
De rechtbank zal eerst bespreken of de brief van 24 augustus 2019 van [GGZ-arts] en [psychiater 3] in de beoordeling door de rechtbank kan worden betrokken. Vervolgens zal de rechtbank het toetsingskader uiteenzetten, aan de hand waarvan de rechtbank de zaak zal beoordelen.
Brief van 24 augustus 2019 van [GGZ-arts] en [psychiater 3]
3.2
[eiser] heeft ter onderbouwing van de diagnose bipolaire stoornis voor het eerst in beroep een brief van 24 augustus 2019 van [GGZ-arts] en [psychiater 3] (hierna ook: de brief) overgelegd.
3.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] kunnen in zaken waarop artikel 4:6 van de Awb van toepassing is, stukken die pas in (hoger) beroep worden ingebracht (en die voorafgaand aan het besluit op bezwaar niet bij het UWV bekend waren als onderbouwing van reeds in de fase voorafgaand aan het primaire besluit dan wel in de bezwaarfase opgeworpen stellingen) niet in de beoordeling in (hoger) beroep worden betrokken. De rechtbank overweegt dat de brief op grond van deze jurisprudentie niet kan worden meegenomen in de beoordeling in beroep door de rechtbank.
3.4
De gemachtigde van eiser heeft naar voren gebracht dat de brief wel kan worden meegenomen in de beoordeling, omdat de brief een onderbouwing is van in bezwaar opgeworpen stellingen.
De rechtbank overweegt dat de redenering van de raadsman blijkens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [2] enkel geldt, indien het verzoek van 2019 (ook) een herziening voor de toekomst betreft. (Namens) [eiser] is ter zitting aangegeven dat hij met zijn verzoek van 2019 heeft beoogd dat het UWV zou terugkomen op de beslissing van 2011. De rechtbank leidt daaruit af dat [eiser] met het verzoek van 2019 geen herziening voor de toekomst heeft beoogd, zodat de brief niet kan worden betrokken in de beoordeling door de rechtbank.
Toetsingskader en beoordeling
3.5
De rechtbank overweegt dat het toetsingskader voor de bestuursrechter in deze zaak volgt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016 [3] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016 [4] : Als het bestuursorgaan– overeenkomstige – toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, dan toetst de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
3.6
De rechtbank constateert dat [eiser] van mening is dat de diagnose bipolaire stoornis een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is.
3.7
Het UWV heeft blijkens de medische rapporten de relevante medische informatie die door [eiser] is overgelegd telkens ter beoordeling voorgelegd aan de verzekeringsarts (medisch onderzoeksverslag van 18 juli 2019), dan wel verzekeringsarts bezwaar en beroep (medische rapportage van 25 november 2019). Uit de medische rapportages blijkt dat de door [eiser] overgelegde medische informatie door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) in de beoordeling is betrokken en dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) dossierstudie heeft verricht. Na de aanvankelijk genomen beslissing op bezwaar, heeft op verzoek van [eiser] alsnog op 18 februari 2020 een hoorzitting plaatsgevonden waar [eiser] is gehoord in bijzijn van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en waarna nogmaals een onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden (medische rapportage van 18 februari 2020). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en heeft de door [eiser] ingebrachte medische informatie in zijn beoordeling betrokken. Vervolgens heeft het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
3.8
In de medische rapportage van 18 februari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat bij de Wajong-beoordeling 2011 de verzekeringsarts per 30-03-1990 is uitgegaan van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en ADHD bij middelengebruik en dat deze stoornissen later leiden tot depressieve klachten en slaapproblemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de ingebrachte informatie dat dezelfde diagnoses steeds weer terugkomen. Eenmaal is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnose bipolaire stoornis gesteld (20-02-2017, [psychiater 3]), zonder dat vanuit het rapport duidelijk wordt hoe de psychiater is gekomen tot deze diagnose (bij een bipolaire stoornis worden depressieve stemmingen afgewisseld met manische stemmingen ,wat niet blijkt uit deze brief). Samenvattend geeft de ingebrachte informatie volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen andere kijk op het medische feitencomplex of op de daaruit voortvloeiende beperkingen zoals aanwezig op de in geding zijnde datum. Er is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden om de primaire beoordeling te herzien.
3.9
De rechtbank overweegt dat zij de overwegingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan volgen, mede gelet op het feit dat in 2011 door de (bezwaar)verzekeringsarts beperkingen zijn opgenomen in de FML. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich gelet op de hierboven weergegeven gang van zaken terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
3.1
Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2004, (ECLI:NL:CRVB:2004:AO8674).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3014).