In deze zaak heeft appellant, geboren in 1989, een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) vanwege rugklachten na een scooterongeluk in 2006. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft in 2011 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering, omdat hij in staat werd geacht om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. In 2013 heeft hij een nieuwe aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uwv heeft deze aanvraag behandeld als een herhaalde aanvraag voor de Wajong 2010. Het Uwv heeft in 2014 besloten niet terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn, waaronder een rapport van een psycholoog dat wijst op ADHD. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de eerdere besluiten kunnen ondermijnen. De Raad heeft de deskundige rapporten en de argumenten van appellant zorgvuldig gewogen, maar heeft geen aanleiding gezien om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, en het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-.