In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiser, die een uitkering ontving op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Eiser had eerder een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ontvangen, waarin zijn uitkering met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een bedrag van € 117.588,23 werd teruggevorderd. Dit besluit was in eerdere procedures door de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep bevestigd, waardoor het onherroepelijk was geworden.
Eiser verzocht in maart 2020 om herziening van het eerdere besluit, maar het UWV wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. Eiser stelde dat de belastingdienst in een brief van 25 juni 2015 nieuwe informatie had verstrekt over zijn gebruikelijk loon, wat volgens hem aanleiding zou moeten zijn voor herziening. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie uit deze brief niet nieuw was, omdat de belastingdienst eerder al in januari 2013 had aangegeven dat het gebruikelijk loon van eiser over 2009 € 10.000,- bedroeg. Dit had eiser kunnen aanvoeren in de eerdere procedures.
De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van het herzieningsverzoek onredelijk maakten. Eiser had geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat het UWV inmiddels had beslist op het herzieningsverzoek. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-, en droeg het UWV op het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.