In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had op 31 maart 2020 een aanvraag ingediend, die op 1 mei 2020 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 26 januari 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 16 juni 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verweerder ook een gemachtigde had gestuurd.
De rechtbank overwoog dat het recht op bijstand enkel bestaat in de gemeente waar de aanvrager zijn woonplaats heeft. Eiser stelde dat hij zijn hoofdverblijf in de gemeente had, maar verweerder had dit afgewezen op basis van de informatie die zij hadden. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende objectief had beoordeeld of eiser recht had op bijstand, vooral gezien het feit dat eiser later wel bijstand was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de informatie die in het dossier aanwezig was, voldoende was om te concluderen dat eiser in de periode in geding zijn maatschappelijke leven in de gemeente had en dat hij niet verplicht kon worden om aanvullende informatie te verstrekken.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op €1.068,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder.