ECLI:NL:RBMNE:2021:2870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/1085
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag en woonplaatsbepaling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser had op 31 maart 2020 een aanvraag ingediend, die op 1 mei 2020 door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 26 januari 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 16 juni 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl verweerder ook een gemachtigde had gestuurd.

De rechtbank overwoog dat het recht op bijstand enkel bestaat in de gemeente waar de aanvrager zijn woonplaats heeft. Eiser stelde dat hij zijn hoofdverblijf in de gemeente had, maar verweerder had dit afgewezen op basis van de informatie die zij hadden. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende objectief had beoordeeld of eiser recht had op bijstand, vooral gezien het feit dat eiser later wel bijstand was toegekend. De rechtbank oordeelde dat de informatie die in het dossier aanwezig was, voldoende was om te concluderen dat eiser in de periode in geding zijn maatschappelijke leven in de gemeente had en dat hij niet verplicht kon worden om aanvullende informatie te verstrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op €1.068,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1085
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

In het besluit van 1 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 31 maart 2020 om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021 via Skype-verbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat hij zijn hoofdverblijf niet in de gemeente [gemeente] heeft. Uit de verklaringen van eiser volgt immers dat hij zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente [gemeente] op het adres [adres]
3. Eiser voert aan dat er geen objectieve beoordeling heeft plaatsgevonden, maar dat er is afgegaan op een vooringenomen standpunt van een medewerker van verweerder. Inmiddels heeft eiser wel een uitkering toegekend gekregen. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser wel voldeed alle voorwaarden. Het is niet zo dat eiser gebruik zou maken van drie adressen, waaronder twee adressen in [woonplaats] en één in [woonplaats] . Eiser verbleef in de nacht in [woonplaats] , maar zijn dagelijkse leven was in [woonplaats] . Bovendien heeft verweerder later wel bijstand aan eiser toegekend, terwijl de situatie niet was gewijzigd.
4. Deze zaak gaat om een aanvraag om bijstand. Bij zo’n aanvraag moet de aanvrager in principe aantonen dat hij de uitkering nodig heeft. Hij moet onder andere aannemelijk maken waar hij woont, eet en slaapt. Hij moet daarvoor informatie geven, die verweerder kan controleren. Dat geldt ook voor mensen die dakloos zijn. [1] . De aanvrager moet de gegevens en stukken waarom wordt gevraagd dan ook inleveren. Verweerder kan dan aan de hand van deze informatie de situatie van de aanvrager controleren.
5. De rechtbank overweegt dat recht op bijstand slechts bestaat in de gemeente waar de bijstandbehoevende zijn woonplaats heeft. [2] Dit is in het algemeen in de woning waarin diegene verblijft. Als er geen sprake is van een woning, dan moet het werkelijke verblijf worden bekeken. [3] Bepalend is de plaatst waar iemand daadwerkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijke leven zich bevindt. Dit dient aan de hand van concrete feiten en omstandigheden te worden bezien. [4]
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser in de periode in geding niet over een woning beschikte. Daarom is het werkelijke verblijf van eiser van belang. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de situatie waarin eiser zich ten tijde van de aanvraag bevond en het feit dat verweerder al op een andere manier beschikte over voldoende informatie om te kunnen beoordelen of er recht op bijstand was van eiser niet kon worden verlangd dat hij nadere informatie moest verschaffen. Uit de in het dossier aangetroffen informatie blijkt afdoende dat eiser in de te beoordelen periode overdag verbleef in [woonplaats] en dat men bezig was om voor hem een hulp- en begeleidingstraject in [woonplaats] op te starten. In de periode in geding heeft eiser ook een aantal weken de nacht doorgebracht in hotel [hotel] in [woonplaats] . De rechtbank is van oordeel dat in de periode in geding het centrum van het maatschappelijk leven van eiser zich in [woonplaats] bevond. Dat eiser op enig moment om hem moverende redenen op zoek is gegaan naar een slaapplek in [woonplaats] is onvoldoende om te concluderen dat hij daar zijn hoofdverblijf had. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder aan eiser voor de periode vanaf 8 juni 2020 wel bijstand heeft toegekend, terwijl de situatie van eiser vanaf die periode niet anders was dan ten tijde van deze aanvraag.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2133).
2.Dit staat in artikel 40 van de Pw.
3.Dit blijkt uit artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en uit het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2101.
4.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8937