ECLI:NL:RBMNE:2021:2772

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
UTR 21/608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor kap van bomen in de gemeente Gooise Meren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het kappen van 47 bomen in de openbare ruimte van de gemeente Gooise Meren. De vergunninghouder, de gemeente Gooise Meren, had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van deze bomen in verband met groot onderhoud in de wijk. De eiser, een inwoner van de gemeente Gooise Meren, was het niet eens met het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat de bezwaren van de eiser ongegrond verklaarde en de herplantplicht voor 24 bomen vaststelde. De eiser stelde dat de gekapte bomen cultuurhistorische waarde hadden en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit en de natuurwaarde van de bomen. Hij voerde aan dat er per gekapte boom een herplantplicht moest worden opgelegd, conform de beleidsregels.

De voorzieningenrechter had eerder op 2 maart 2021 het verzoek van de eiser om een voorlopige voorziening afgewezen. Tijdens de zitting op 1 juni 2021 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser en de verweerder gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid geen herplantplicht had opgelegd voor de vijf platanen die gekapt waren, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de verweerder had aangegeven dat ook onder de nieuwe APV geen herplantplicht zou zijn opgelegd. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser vergoed en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (gemeente Gooise Meren), eiser,

(gemachtigde: mr. R.V. Lie-A-Lien),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.M. van Kordelaar).
Als derde-partij neemt aan het geding deel: de gemeente Gooise Meren (hierna: vergunninghouder),
(gemachtigde: B.H. Berends).

Inleiding

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 47 bomen in de openbare ruimte in de wijk [locatie 1] in [plaats] (gemeente Gooise Meren) vanwege groot onderhoud in de wijk [locatie 1] , met daaraan gekoppeld een herplantplicht voor 24 bomen.
Bij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser – en van andere bezwaarmakers – ongegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit gewijzigd in die zin dat de kap van vier platanen ter hoogte van de woningen [adres 1] [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] en van de drie moeraseiken aan [locatie 2] vervalt en de herplantplicht wordt uitgebreid met vijf jonge bloesembomen achter de woningen [adres 1] [nummer 5] - [nummer 6] . Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 2 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
1. Eiser woont aan de [adres 2] in [woonplaats] en is het niet eens met het bestreden besluit. Samengevat weergegeven heeft hij het volgende aangevoerd. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat de gekapte bomen geen cultuurhistorische of waarde als stads- en dorpsschoon hebben. Ook heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten op de luchtkwaliteit en de vraag of de bomen een al dan niet bijzondere natuurwaarde vertegenwoordigen. Verweerder heeft verder geen goede belangenafweging gemaakt per individuele boom. Ook heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat in de wijk extra parkeerplaatsen nodig zijn.
Specifiek ten aanzien van de herplantplicht heeft eiser het volgende aangevoerd. Verweerder heeft niet conform het uitgangspunt, dat is neergelegd in artikel 4.1 van de Beleidsregels bewaren van houtopstanden, per gekapte boom een herplantplicht opgelegd. Volgens eiser blijkt ook uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 12 december 2013 [1] dat per individuele boom moet worden gecompenseerd. Nu verweerder onvoldoende heeft onderzocht of parkeerplaatsen en afvalcontainers noodzakelijk zijn, dient te worden herplant en wel op dezelfde locatie. Ook is eiser van mening dat verweerder aannemelijk moet maken dat er parkeerplaatsen en afvalcontainers mogen komen en dat aan de betreffende regelgeving, zoals bijvoorbeeld de Wet milieubeheer voor de afvalcontainers, wordt voldaan.
Is eiser belanghebbende?
2. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 2 maart 2021 [2] overwogen dat eiser alleen als belanghebbende is aan te merken voor wat betreft de vijf platanen tussen de [adres 1] [nummer 7] en [nummer 2] (hierna: de vijf platanen) waar verweerder parkeerplaatsen wil realiseren. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze uitspraak anders over te oordelen en verwijst daarom naar de overwegingen van de voorzieningenrechter hierover.
Heeft eiser procesbelang?
3. De vijf platanen waren ten tijde van de behandeling van de voorlopige voorziening al gekapt. Zoals de voorzieningenrechter ook heeft overwogen, vervalt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [3] het procesbelang van een beroep tegen een omgevingsvergunning als de bomen al zijn gekapt. Eiser kan immers niet meer bereiken wat hij beoogde: het voorkomen van de kap. Dit kan echter anders zijn als wordt aangevoerd dat er andere voorwaarden aan de omgevingsvergunning hadden moeten worden verbonden, zoals een ruimere herplantplicht. Eiser heeft aangevoerd dat hij een herplantplicht per gekapte boom wenselijk vindt, en dan het liefst op dezelfde plek. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat eiser in zoverre nog procesbelang heeft ten aanzien van de vijf platanen. De toets van de rechtbank beperkt zich in deze zaak tot de vraag of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de vijf platanen, zonder daarbij een voorschrift op te nemen dat de vijf platanen moeten worden herplant.
Juridisch kader
4.1
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) luidt als volgt:
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
4.2
Ingevolge artikel 4:11, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gooise Meren 2020 (hierna: de APV 2020) is het verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen, te verplanten of te doen vellen die:
a. als waardevolle boom zijn aangeduid op de groene kaart en de lijst waardevolle bomen;
b. zich bevinden in een waardevol gebied zoals aangeduid op de groene kaart, of
c. minder dan 10 jaar geleden zijn aangeplant ingevolge een herplant- of instandhoudingsplicht als bedoeld in artikel 4:12a, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 4:12b, eerste en derde lid.
Ingevolge artikel 4:11, vierde lid, van de APV 2020 kan de vergunning in afwijking van artikel 1:8 worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge artikel 4:12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV 2020 kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling (afdeling 3) in ieder geval het voorschrift worden verbonden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Ingevolge artikel 4:12b, eerste lid van de APV 2020 kunnen burgemeester en wethouders voor regulier vellen, noodkap en illegale kap aan de eigenaar/zakelijke gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, een herplantplicht opleggen, dan wel verplichten de boomwaarde als bijdrage te storten in het bomenfonds, overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen en binnen een door hen te stellen termijn.
In artikel 4 van de Beleidsregels bewaren van houtopstanden (hierna de beleidsregels) is vermeld dat volgens de artikel 4.12a en 4.12b van de APV verweerder een herplant kan verbinden aan een omgevingsvergunning en dat de toelichting op artikel 4.12a en 4.12b onder andere is vermeld in artikel 4.1 van de beleidsregels.
In artikel 4.1 van de beleidsregels is vermeld dat herplant wordt opgelegd indien een van de volgende criteria van toepassing is:
* De boom is als individueel waardevolle boom aangewezen;
(..)
* De aanvraag heeft betrekking op meerdere bomen tegelijkertijd. (..)
4.3
De rechtbank overweegt dat het al dan niet opleggen van een herplantplicht, blijkens de bewoordingen in de APV 2020 een discretionaire bevoegdheid van verweerder is die ruim is geformuleerd. Nu de gemeenteraad de APV 2020 heeft vastgesteld en blijkbaar heeft ingestemd met die ruime formulering, zal de rechtbank het aanwenden van die discretionaire bevoegdheid door verweerder terughoudend toetsen.
Heeft verweerder het juiste toetsingskader gebruikt?
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 4:11, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Gooise Meren 2016 (hierna: APV 2016), in samenhang gelezen met de Groene kaart, een omgevingsvergunning nodig is, omdat de wijk [locatie 1] ligt in gebieden die zijn aangewezen tot waardevolle gebieden, namelijk de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam. Zoals ter zitting met partijen is besproken is op 20 november 2020 – en dus gedurende de bezwaarfase – de APV 2020 in werking getreden met daarbij een nieuwe groene kaart. Op deze nieuwe groene kaart ligt de wijk [locatie 1] niet meer in een als waardevol aangewezen gebied. Uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de heroverweging in bezwaar in beginsel plaatsvindt met inachtneming van de feiten en omstandigheden zoals die zijn op het tijdstip van de heroverweging (de ex nunc-toets). Verweerder had dus in het bestreden besluit moeten uitgaan van de APV 2020 en de daarbij behorende groene kaart. Dat betekent dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Dit is een gebrek in het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting echter toegelicht dat het kappen van de vijf platanen ook onder de APV 2020 vergunningplichtig is, omdat alle platanen aan de [adres 1] zijn opgenomen in de Lijst Waardevolle Bomen. De rechtbank zal in het vervolg van de uitspraak beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Heeft verweerder in redelijkheid geen herplantplicht opgelegd voor de vijf platanen?
6.1
Uit artikel 4.1 van de beleidsregels volgt weliswaar dat bij een aanvraag om meerdere bomen te kappen een herplantplicht wordt opgelegd, maar daaruit volgt niet concreet dat voor elke gekapte boom een herplantplicht moet worden opgelegd. In zijn beroepschrift heeft eiser er op gewezen dat volgens de beleidsregels in alle gevallen het behoud van de boom als uitgangspunt geldt. De rechtbank overweegt dat dit uitgangspunt in de beleidsregels is opgenomen in het kader van de weigeringsgronden (artikel 3) en niet in het kader van de herplantplicht. Daarom kan hieruit ook niet afgeleid worden dat volgens de beleidsregels voor elke gekapte boom een herplantplicht geldt. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2013 [4] van de rechtbank Den Haag kan hem daarom niet baten.
6.2
Verder overweegt de rechtbank dat – hoewel eiser slechts voor de vijf platanen als belanghebbende is aan te merken – de vraag of verweerder in redelijkheid geen herplantplicht voor de vijf platanen heeft opgelegd, wel moet worden bezien in het licht van het gehele bestreden besluit. In dat verband acht de rechtbank het van belang dat verweerder voor 29 van de 40 bomen die gekapt mogen worden wel een herplantplicht heeft opgelegd. Ook heeft verweerder toegezegd 50 extra bomen te zullen planten in naastgelegen projecten ‘Verleggen [locatie 3] ’. Hoewel eiser terecht heeft opgemerkt dat deze 50 extra bomen geen deel uitmaken van het bestreden besluit, betekent dat – gelet op het vorenstaande – nog niet dat het bestreden besluit daarom onredelijk is.
Conclusie
7. Uit rechtsoverweging 5 volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat ook onder de APV 2020 geen herplantplicht zou zijn opgenomen als vergunningvoorschrift voor de vijf platanen tussen de [adres 1] [nummer 7] en [nummer 2] , zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
8. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van totaal € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835.