ECLI:NL:RVS:2006:AZ0835

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600385/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A. Kosto
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor het vellen van bomen in Sneek en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek, dat op 22 november 2005 vergunning verleende voor het vellen van diverse bomen, bos en bosplantsoen langs het tracé van de Rijksweg 7 te Sneek. De vergunning werd verzonden op 30 november 2005. Tegen dit besluit hebben appellanten, de vereniging 'Vogelbeschermingswacht Sneek en omstreken', op 12 januari 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten stelden dat er geen deugdelijk onderzoek was verricht naar de natuurwaarden in het Burgemeester Rasterhoffpark en dat er geen voorwaarden waren gesteld om de rust in het park te waarborgen tijdens de kap. De zitting vond plaats op 5 oktober 2006, waar de appellanten vertegenwoordigd werden door M. Kat en de verweerder door K. de Vries, ambtenaar van de gemeente. Ook de Minister van Verkeer en Waterstaat was aanwezig, vertegenwoordigd door H. Brinkman en ing. S. Hoitinga.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het bestreden besluit was genomen in het kader van de uitvoering van het tracébesluit Rijksweg 7 en dat het was voorbereid met toepassing van artikel 20 van de Tracéwet. De appellanten hebben echter niet aangetoond dat zij schade lijden door de kap of dat er aanvullende voorwaarden aan de vergunning hadden moeten worden verbonden. Aangezien de bomen inmiddels gekapt waren en de vergunning een eenmalige activiteit betrof, concludeerde de Afdeling dat de appellanten geen procesbelang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling merkte op dat er een compensatieplan in voorbereiding was en dat de appellanten daarbij betrokken zouden worden.

De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 25 oktober 2006, waarbij de proceskostenveroordeling niet aan de orde kwam.

Uitspraak

200600385/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vogelbeschermingswacht 'Sneek en omstreken'", [appellanten], te Sneek,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sneek,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2005, verzonden op 30 november 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sneek (hierna: het college) vergunning verleend voor het vellen van diverse bomen, bos en bosplantsoen voor de delen oost en west van het tracé Rijksweg 7 te Sneek.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 april 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door M. Kat, en verweerder, vertegenwoordigd door K. de Vries, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door H. Brinkman, ambtenaar van Rijkswaterstaat en ing. S. Hoitinga, ambtenaar van de provincie Fryslân.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestreden besluit is genomen met het oog op de uitvoering van het tracébesluit Rijksweg 7 Sneek en is voorbereid met toepassing van artikel 20 van de Tracéwet.
2.2.    Volgens appellanten is voorafgaand aan de kap geen deugdelijk onderzoek verricht naar de natuurwaarden in het Burgemeester Rasterhoffpark te Sneek en ontbreken in de vergunning ten onrechte voorwaarden om tijdens de kap de rust in de rest van het park te waarborgen. Vast staat dat de bomen, het bos en het bosplantsoen waarvoor de kapvergunning is verleend, inmiddels zijn gekapt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellanten hun beroep toch hebben doorgezet omdat zij een signaal willen afgeven. Zij hebben echter in hun beroepschrift noch ter zitting gesteld schade te lijden tengevolge van de kap, noch hebben zij gesteld dat aan de vergunning meer of andere voorwaarden hadden moeten worden verbonden in verband met de compensatie van de bomen die zijn gekapt. Wat er mitsdien ook zij van hun beroepsgronden, nu het hier een vergunning betreft voor een eenmalige activiteit die reeds ten uitvoer is gelegd, kunnen appellanten met hun beroep niet meer bereiken wat zij daarmee beogen, namelijk het voorkomen van de kap van de bomen, dan wel bescherming van de natuurwaarden. Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat appellanten geen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep. Gelet hierop ontbreekt het procesbelang en is het beroep niet-ontvankelijk. Overigens merkt de Afdeling op dat ter zitting is gebleken dat het compensatieplan thans in voorbereiding is, dat appellanten daarvan op de hoogte zijn en dat het college heeft toegezegd dat zij bij de uitwerking daarvan zullen worden betrokken.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Bošnjakovic
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006
410.