Overwegingen
Verweerder heeft aan beide bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiseres te hoog is om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
Eiseres voert aan dat het vermogen van haar minderjarige zoon (een spaarrekening) ten onrechte is betrokken bij de vaststelling van haar recht op huurtoeslag. De zoon van eiseres woont slechts de helft van het jaar bij haar in huis. De overige tijd woont haar zoon bij de ex-partner van eiseres. Ter onderbouwing heeft eiseres een ouderschapsplan overgelegd dat zij met haar ex-partner ten behoeve van hun zoon heeft opgesteld.
3. Uit artikel 7 van de Wet op de huurtoeslag volgt dat het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen van de huurder, diens partner en de medebewoners.
4. Uit artikel 7, derde en vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) volgt dat geen aanspraak bestaat op huurtoeslag indien bij de belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat bij het op voornoemde wijze bepalen van de draagkracht voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag, verweerder uit dient te gaan van de door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgestelde gegevens. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 14 oktober 2020.Indien eiseres het niet eens is met de wijze waarop deze gegevens zijn vastgesteld, kan zij zich wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting.
6. De rechtbank overweegt verder dat in artikel 47 van de Awir een hardheidsclausule is opgenomen op grond waarvan verweerder voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels kan opstellen om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard. In de Uitvoeringsregeling Awir is in artikel 9 limitatief opgesomd in welke gevallen de toepassing van artikel 7, derde en vierde lid, van de Awir leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en deze bepalingen daarom buiten toepassing moeten worden gelaten. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat geen sprake is van een situatie waarin niet beschikt kan worden over het vermogen van de zoon van eiseres (artikel 9, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling Awir). Dat is niet door eiseres gesteld en is de rechtbank ook niet gebleken. Ook is gesteld noch gebleken dat een van de andere uitzonderingen van artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir aan de orde is. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij recht had op huurtoeslag over 2018 en 2019. Eiseres heeft een proefberekening op de website van verweerder gedaan. Ze heeft de proefberekening naar waarheid ingevuld en daar kwam uit dat zij recht had op huurtoeslag. Dat het vermogen van de zoon van eiseres zou worden opgeteld bij haar vermogen stond nergens vermeld op de website bij de proefberekening. Ook bij het indienen van de aanvraag stond dit nergens vermeld. Eiseres heeft bovendien gebeld met de belastingtelefoon en samen met een medewerker de proefberekening en alle informatie doorlopen. De medewerker gaf ook aan dat eiseres recht had op huurtoeslag. Van een burger kan niet worden verlangd om op te hoogte te zijn van de wetten. Binnenkomende aanvragen dienen direct gecontroleerd te worden en niet achteraf. De informatie op de website is bovendien inmiddels aangepast, nu staat wel duidelijk vermeld dat het vermogen van een medebewoner onder de 18 jaar bij het vermogen wordt opgeteld. Verweerder is nalatig geweest. Dit blijkt ook uit de latere aanpassing op de website.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake was van een toezegging op basis waarvan eiseres er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat het vermogen van haar zoon niet meegenomen zou worden bij het bepalen van haar recht op huurtoeslag en dat zij dus recht had op huurtoeslag.
9. De rechtbank overweegt dat bij een beroep op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet worden gemaakt dat sprake is van een concrete, ondubbelzinnige toezegging, uitlating of gedraging waaruit in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht worden afgeleid of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe.De toezegging dient in dit concrete geval in te houden dat het vermogen van de zoon van eiseres bij het bepalen van het recht op huurtoeslag buiten beschouwing zou worden gelaten en dat zij daardoor aanspraak kon maken op huurtoeslag voor de jaren 2018 en 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een dergelijke concrete, ondubbelzinnige toezegging, uitlating of gedraging aan de kant van verweerder.
10. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat uit het bepaalde in artikel 16, eerste, vijfde en zesde lid, van de Awir voortvloeit dat aan het verlenen van een voorschot op zichzelf niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op de toeslag bestaat. Het voorschot wordt slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en het voorschot kan worden herzien als naderhand blijkt dat het voorschot tot een hoger of lager bedrag is toegekend dan het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.Zie ook de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepalingen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 48 en 49).
11. In het geval van eiseres is verder niet gebleken van een toezegging, uitlating of gedraging aan de kant van verweerder waaruit zij kon afleiden dat het vermogen van haar zoon buiten beschouwing zou blijven voor het bepalen van haar recht op en de hoogte van de huurtoeslag voor 2018 en 2019. Dat destijds de proefberekening volgens eiseres niet duidelijk aangaf wat er precies aan vermogen zou worden meegerekend, maakt dit niet anders. Niet is gebleken dat op de website van verweerder ondubbelzinnig stond vermeld dat het vermogen van minderjarige kinderen niet wordt meegenomen bij het bepalen van het recht op en de hoogte van de huurtoeslag. Bovendien kan eiseres aan informatie op de website van verweerder geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat een aanspraak op huurtoeslag bestaat. De website is slechts een hulpmiddel voor een burger en de op de website gegeven informatie is niet leidend.Een proefberekening dient er slechts toe om in de meest voorkomende gevallen een indicatie te geven van de hoogte van de te ontvangen toeslag.Wat in de wettelijke regelingen is bepaald, is doorslaggevend om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
12. Eiseres heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat tijdens een telefoongesprek met een medewerker van de belastingdienst daadwerkelijk aan haar een toezegging of belofte is gedaan, waaruit zij kon afleiden dat het vermogen van haar zoon bij het toetsingsinkomen buiten beschouwing zou worden gelaten en dat zij daarmee recht had op huurtoeslag voor 2018 en 2019 overeenkomstig het toegekende voorschot. Daar komt bij dat eventueel gedane toezeggingen van medewerkers die in zijn algemeenheid slechts algemene informatie behoren te verstrekken, zoals een medewerker van de belastingtelefoon, ook niet aan het bevoegde orgaan worden toegerekend.Gezien dit alles slaagt het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel niet.
13. De rechtbank is verder – voor zover eiseres bedoelt hier een beroep op te doen –
van oordeel dat verweerder zich in het verweerschrift en ter zitting in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om af te zien van terugvordering of om het bedrag van de terugvordering te matigen.De terugvordering is ontstaan door een verschil tussen het geschatte toetsingsinkomen bij de voorschotverlening en het vastgestelde toetsingsinkomen.Uit het Verzamelbesluit Toeslagen volgt dat een dergelijke omstandigheid geen reden is voor matiging of nihil stelling. Het is verder niet gesteld en ook niet aan de rechtbank gebleken dat bij eiseres sprake is van andere omstandigheden op basis waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering of het bedrag van de terugvordering had moeten matigen.
14. Hoewel het dus niet mogelijk is om van terugvordering af te zien of het bedrag te matigen, kan eiseres een persoonlijke betalingsregeling aanvragen, waarbij rekening kan worden gehouden met de betalingscapaciteit van eiseres. Op een dergelijke aanvraag wordt vervolgens een beslissing genomen die eiseres zo nodig kan aanvechten. In de onderhavige procedure kan de rechtbank dus nog geen uitspraak doen over de hoogte van het bedrag dat eiseres per maand moet gaan terugbetalen.
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.