In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over het recht op ziekengeld. Eiseres, die eerder ziek was gemeld, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat haar recht op uitkering per 16 juli 2020 was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op die datum niet meer in staat was om haar eigen werk als administratief medewerkster te verrichten, maar dat zij wel meer dan 65% van haar loon kon verdienen in andere functies. Dit leidde tot de conclusie dat het Uwv de regels van de Ziektewet correct had toegepast.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de medische beoordelingen door verzekeringsartsen. Eiseres had aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet fysiek was onderzocht door de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig had gehandeld door dossieronderzoek en telefonische consulten uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige juist was en dat er geen gronden waren om de beslissing van het Uwv te herzien.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van het ziekengeld door het Uwv standhield. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de noodzaak voor eiseres om haar standpunten met medische onderbouwing te ondersteunen. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.