ECLI:NL:RBMNE:2021:238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3166
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van terugvordering bijstandsuitkering in het kader van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft eiseres een verzoek om herziening ingediend van een besluit van 3 oktober 2014, waarbij een bedrag van € 23.317,38 van haar is teruggevorderd in verband met een aangenomen gezamenlijke huishouding met haar ex-partner. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres heeft eerder bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij nooit heeft geprofiteerd van de bijstandsuitkering van haar ex-partner en dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder mishandelingen, niet zijn meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet kunnen leiden tot een herziening van het besluit van 3 oktober 2014, omdat deze omstandigheden al bekend waren bij verweerder of niet eerder konden worden aangevoerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3116
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. Namaki),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: E. Diepenbroek).

Procesverloop

Met het besluit van 21 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om terug te komen van het besluit van 3 oktober 2014 afgewezen.
Met het besluit van 17 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een skypeverbinding op 25 januari 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

De eerdere procedures

1. Eiseres heeft een relatie gehad met de heer [A] . Met hem heeft zij een dochter gekregen, die is geboren op [2012] .
2. De ex-partner van eiseres heeft bijstand ontvangen van verweerder. Deze bijstandsuitkering is met een besluit van 3 oktober 2014 teruggevorderd over de periode van 13 juli 2009 tot en met 31 mei 2014, omdat eiseres en haar ex-partner volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voerden en eiseres een inkomen had boven de bijstandsnorm. De rechtbank heeft het beroep hiertegen ongegrond verklaard en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. [1]
3. Met een afzonderlijk besluit van 3 oktober 2014 heeft verweerder de aan de ex-partner verleende bijstand over de periode van 23 oktober 2010 tot en met 31 juli 2012, tot een bedrag van € 25.691,46 mede teruggevorderd van eiseres. De reden is dat eiseres in deze periode een gezamenlijke huishouding zou hebben gevoerd met haar ex-partner.
4. Het bezwaar van eiseres hiertegen is met het besluit van 19 mei 2015 gegrond verklaard, in die zin dat de periode waarin een gezamenlijke huishouding is aangenomen is gewijzigd naar 23 oktober 2010 tot en met 31 mei 2012. In relatie hiermee is het terug te vorderen bedrag verminderd naar € 23.317,38.
5. Het beroep tegen deze beslissing op bezwaar heeft de rechtbank ongegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres en haar ex-partner in de periode van 23 oktober 2010 tot en met 31 mei 2012 het hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat sprake was van een gezamenlijke huishouding. Vanaf [2012] is bovendien een onweerlegbaar rechtsvermoeden aangenomen, vanwege de geboorte van de dochter van eiseres en haar ex-partner. Het argument dat eiseres veel bij vriendinnen verbleef, is niet onderbouwd en het zoeken naar andere woonruimte vanwege mishandelingen leidt niet tot een ander oordeel. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft deze uitspraak bevestigd. [3]

De huidige procedure

6. Eiseres heeft met de brief van 5 september 2019 aan verweerder gevraagd het bedrag aan bijstandsuitkering niet mede van haar terug te vorderen, maar uitsluitend van haar ex-partner. Zij gaat onder andere in op schrijnende persoonlijke omstandigheden, waaronder mishandelingen en ernstige psychische problemen. Ook stelt eiseres dat zij nooit geprofiteerd heeft van de uitkering van haar ex-partner.
7. Met de brief van 6 november 2019 heeft eiseres verduidelijkt dat de brief van 5 september 2019 als een verzoek om herziening moet worden opgevat.
8. Verweerder heeft met het primaire besluit bepaald dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om deze reden is het verzoek om terug te komen van het besluit van 3 oktober 2014 afgewezen.
9. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt. Dit is met het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarin voor de motivering wordt verwezen naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 2 maart 2020.
Standpunt van eiseres
10. Eiseres stelt dat het onredelijk is om niet terug te komen van het besluit van 3 oktober 2014 en het bedrag van € 23.317,38 van haar terug te vorderen. Het gaat namelijk om de bijstandsuitkering van de ex-partner van eiseres, waar zij zelf nooit van heeft geprofiteerd. Vanwege mishandelingen en psychische problemen is eiseres het huis uitgegaan, maar toen zij dientengevolge dakloos werd bleek zij zwanger. Zij is toen noodgedwongen weer bij haar ex-partner ingetrokken. Eiseres had echter wel een eigen inkomen. Inmiddels wonen eiseres en haar kind al geruime tijd niet meer bij haar ex-partner. Als onderbouwing van haar stellingen verwijst eiseres naar (volgens haar) algemeen bekende informatie over haar sociaal-culturele achtergrond. Eiseres concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
Standpunt van verweerder
11. Verweerder stelt dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die maken dat teruggekomen moet worden van het besluit van 3 oktober 2014. De argumenten die eiseres naar voren heeft gebracht, zijn al aan bod gekomen in de eerdere besluitvorming en rechterlijke procedures en zijn dus niet nieuw.

Wat de rechtbank ervan vindt

12. In het geval van een verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit mag het bestuursorgaan dat eerdere besluit volledig heroverwegen. Het bestuursorgaan mag er ook voor kiezen zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft zich tot deze laatste vraag beperkt.
13. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank zich ook beperkt tot de vraag of verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat dit het geval is, moet de rechtbank beoordelen of het besluit (om niet te herzien) evident onredelijk is. [4]
14. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [5]
15. De rechtbank concludeert dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet kunnen leiden tot een herziening van het besluit van 3 oktober 2014. Deze waren namelijk voor een deel al bekend bij verweerder en voor zover dat niet het geval was, valt niet in te zien waarom deze omstandigheden niet al vóór het besluit van 3 oktober 2014 konden worden aangevoerd. Daarnaast is niet gebleken dat de beslissing van verweerder, om het besluit van 3 oktober 2014 niet te herzien, evident onredelijk is. Hier is namelijk ten minste een begin van bewijs voor nodig van de stellingen van eiseres. Ter zitting is alleen naar algemeen veronderstelde feiten en omstandigheden verwezen, waaronder sociaal-culturele problematiek, maar dat is onvoldoende. Het bewijs moet namelijk specifiek over de situatie van eiseres gaan. Tot slot is niet gebleken dat de huidige besluitvorming in strijd is met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
17. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:9051
2.uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2015 (kenmerk 15/3428, niet gepubliceerd)
3.uitspraak van de Raad van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3246
4.uitspraak van 23 november 2016 van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2016:3131) en de uitspraak van 20 december 2016 van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2016:4872).
5.uitspraak van de Raad van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4030.