21. Het voorgaande betekent dat de paardenspringbak, paddock en longeercirckel niet vergunningsvrij zijn. De beroepsgronden slagen niet.
Overgangsrecht
22. [eisers] beroept zich op het overgangsrecht. Op de zitting is toegelicht dat daarmee wordt gedoeld op het feit dat er geen sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo omdat de paardenspringbak, de paddock en de longeercirckel op het moment van bouwen vergunningsvrij op te richten waren volgens het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). Volgens [eisers] heeft verweerder dit ten onrechte niet onderkend.
23. De rechtbank volgt dit niet. [eisers] heeft geen enkele bepaling kunnen aanwijzen uit de Bblb waaruit blijkt dat de paardenspringbak, de paddock en de longeercirckel vergunningsvrij waren op het moment van bouwen. Voor de paardenspringbak, de paddock en de longeercirckel is dus een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. De beroepsgrond slaagt niet.
Bijzondere omstandigheden
24. De rechtbank heeft onder 9. geoordeeld dat de gronden waar de paardenspringbak, de paddock en de longeercirckel zich op bevinden geen erf zijn. Hierdoor is voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning nodig. Het bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om deze bouwwerken met een omgevingsvergunning toe te staan en de bouwwerken kunnen ook niet met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Bor met een omgevingsvergunning gelegaliseerd worden. Hierdoor kunnen de paardenspringbak, de paddock en de longeercirkel alleen gelegaliseerd wordt met gebruikmaking van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Op het toepassen van die bevoegdheid is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. [eisers] heeft weliswaar een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de paardenspringbak, de paddock en de longeercirckel, maar verweerder had op het moment dat het bestreden besluit is genomen nog geen ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegd. Dat betekent dat er geen concreet zich op legalisatie bestond voor de paardenspringbak, paddock en de longeercirkel op grond waarvan verweerder af had moeten zien van handhavend optreden. Voor zover [eisers] betoogt dat de reguliere procedure van toepassing is op de aanvraag is de rechtbank van oordeel dat er ook in die situatie geen concreet zich op legalisatie bestond. Op de zitting heeft verweerder bovendien toegelicht dat hij aan de gemeenteraad heeft geadviseerd om geen verklaring van geen bedenkingen af te geven voor de bouw van de paardenspringbak, paddock en de longeercirckel. Verweerder heeft daarmee verklaard niet bereid te zijn om medewerking te verlenen aan het legaliseren van de zonder omgevingsvergunning gebouwde paardenspringbak, paddock en de longeercirkel.
25. [eisers] heeft geen overige bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhaving. De rechtbank is verder niet gebleken dat het handhavend optreden en de hoogte van de dwangsom onevenredig zijn.
Tussenconclusie
26. Verweerder heeft voor de paardenspringbak, paddock en de longeercirkel kunnen besluiten tot handhavend optreden. De vraag of de paardenspringbak, paddock en de longeercirkel ook in strijd zijn met artikel 4a van bijlage II bij het Bor hoeft niet meer beantwoord te worden.
De mestvaalt
Is de mestvaalt vergunningsvrij?
27. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de mestvaalt een bouwwerk is dat in strijd is met het bestemmingsplan. In het beroepsschrift en op de zitting heeft [eisers] toegelicht dat de mestvaalt in de huidige vorm is ontstaan door de bouwwerkzaamheden die [eisers] heeft uitgevoerd. Dat betekent dat [eisers] een bouwwerk heeft gebouwd. Voor zover [eisers] aanvoert dat de mestvaalt al bestond toen [eisers] eigenaar werd van het perceel lag het op de weg van [eisers] om dat aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] daar niet in is geslaagd. Het betoog van [eisers] dat de mestvaalt op grond van artikel 3, zesde lid, van bijlage II bij het Bor vergunningsvrij is gaat in dit geval niet op omdat de rechtbank onder 19 heeft geoordeeld dat de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ niet zijn aan te merken als erf. Op grond van artikel 3, zesde lid, van bijlage II bij het Bor is het mogelijk om een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering te bouwen in het achtererfgebied. De mestvaalt ligt niet binnen een erf en daarmee ook niet in het achtererfgebied. Dat betekent dat de mestvaalt niet vergunningsvrij gebouwd kan worden. Het bouwen van de mestvaalt door [eisers] levert daarmee een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo op.
Vertrouwensbeginsel
28. Ook voor de mestvaalt geldt de beginselplicht tot handhaving bij een geconstateerde overtreding. Verweerder mag alleen van handhavend optreden afzien als er concreet zicht op legalisatie bestaat of als er bijzondere omstandigheden zijn. Een bijzondere omstandigheid die verweerder ertoe dwingt om af te zien van handhavend optreden is een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
29. [eisers] heeft op de zitting aangevoerd dat verweerder het gerechtvaardigde vertrouwen richting [eisers] heeft gewekt dat de mestvaalt zonder vergunning gebouwd kon worden, omdat toezichthouders van verweerder vaak het perceel van [eisers] hebben bezocht en tijdens deze bezoeken niet tegen [eisers] hebben gezegd dat de mestvaalt niet vergunningsvrij is. [eisers] voert aan dat hij uit deze gedragingen het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat de mestvaalt vergunningsvrij was. De rechtbank volgt [eisers] niet in zijn betoog. Het feit dat een toezichthouder meerdere keren het perceel van [eisers] bezoekt in verband met zijn toezichthoudende functie, betekent niet dat verweerder daarmee heeft toegezegd dat de mestvaalt vergunningsvrij zou zijn. Verweerder heeft terecht geen aanleiding gezien in [eisers] zijn beroep op het vertrouwensbeginsel om van handhavend optreden af te zien. De beroepsgrond slaagt niet.
Ringslangbroeihoop
30. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het gebruik van de ringslangbroeihoop is vergund met de vrijstelling. Het huidige gebruik van de ringslangbroeihoop is sindsdien niet gewijzigd ten [eisers] is van mening dat hij om die reden een geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht van artikel 23.2 van het bestemmingsplan kan doen.
31. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het gebruik van de ringslangbroeihoop in strijd is met het bestemmingsplan. In de ruimtelijke onderbouwing, die onderdeel uitmaakt van de vrijstelling, is op pagina 31 de volgende zin opgenomen: “(…) daarnaast wordt aandacht besteed aan amfibieën door de aanleg van broedplaatsen voor ringslangen”. In de ruimtelijke onderbouwing is daarnaast een kaart opgenomen waarop de ringslangbroeihoop is aangegeven met de letter C. Op de zitting is door [eisers] erkend dat de kaart aan duidelijkheid te wensen overlaat en dat de locatie van de huidige ringslangbroeihoop een andere is dan daar is aangeduid. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele verwijzing in de ruimtelijke onderbouwing in combinatie met de kaart in de ruimtelijke onderbouwing slechts indicatief. Deze enkele zin in de ruimtelijke onderbouwing is niet concreet genoeg om vast te stellen dat het huidige gebruik van de ringslangbroeihoop op deze plek daadwerkelijk is aangevraagd en toegestaan door de vrijstelling. Dat betekent dat [eisers] geen succesvol beroep op het gebruiksovergangsrecht kan doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
32. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte bij het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisatie heeft aangenomen voor de 10 bomen bij de longeercirkel, de aanleg van de verhardingen en paden op het perceel van [eisers] , de terp binnen de bestemming ‘agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden’ en de voederbak. Verweerder heeft de last onder dwangsom in het bestreden besluit in zoverre ten onrechte in stand gelaten. Het beroep is gegrond. Verweerder was wel bevoegd om handhavend op te treden tegen de paardenspringbak, de longeercirkel, de paddock, de mestvaalt en de ringslangbroeihoop.
33. De rechtbank is van oordeel dat er nog slechts één beslissing op het bezwaarschrift mogelijk is, de rechtbank zal daarin voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover het bezwaar is gericht tegen de 10 bomen bij de longeercirkel, de aanleg van de verhardingen en paden op het perceel van [eisers] , de terp binnen de bestemming ‘agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden’ en de voederbak. Het handhavingsverzoek van [derde belanghebbende] wordt afgewezen, voor zover het over deze activiteiten gaat. Dit betekent dat van de kant van verweerder geen verdere besluitvorming meer nodig is.
Proceskostenveroordeling
34. Omdat het beroep gegrond is, krijgt [eisers] een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). De punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.
35. Er is geen grondslag om [eisers] ook een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toe te kennen. Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb worden de kosten die [eisers] redelijkerwijs in bezwaar heeft moeten maken, alleen vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. In dit geval is het herroepen van het primaire het gevolg van veranderde feiten en omstandigheden, namelijk het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Bij herroeping als gevolg van veranderde feiten en omstandigheden, is er geen sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. [eisers] heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
36. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eisers] het betaalde griffierecht vergoedt.