Overwegingen
1. Eiseres stond vanaf 11 mei 2017 ingeschreven in de basisregistratiepersonen (brp) op het adres [adres] te [plaatsnaam] , het woonadres van haar oom en tante. Verweerder heeft eiseres studiefinanciering toegekend in de vorm van een uitwonende beurs.
2. Op 4 en 18 oktober 2019 hebben controleurs werkzaam bij [bedrijfsnaam] B.V. in opdracht van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiseres. Zij hebben een huisbezoek afgelegd op het brp-adres om te controleren of eiseres op dat adres woonde. Eiseres was niet aanwezig. De hoofdbewoner van de woning op het brp-adres, de oom van eiseres, heeft de controleurs vrijwillig toestemming verleend om de woning te betreden. Van het huisbezoek is een rapport opgemaakt. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd. Daarnaast hebben de controleurs buurtbewoners gesproken. Hun getuigenverklaringen zijn in het rapport verwerkt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de onderzoeksbevindingen niet blijkt dat eiseres op het brp-adres woont.
4. Eiseres voert - kort gezegd - aan dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat zij niet op het brp-adres woont. Volgens eiseres hebben de rapporteurs geen actieve rol vervuld bij het onderzoek naar haar feitelijke woon- en leefsituatie. Zo hebben zij bijvoorbeeld niet gekeken in de kast onder de hoogslaper waar nog kleding van haar lag en hebben zij in de badkamer niet gezocht in het kastje onder de wastafel naar haar persoonlijke spullen. Ook hebben zij niet in de kleine kamer en in de woonkamer gekeken waar haar oplader en laptop lagen. Verder hebben de controleurs niet gevraagd naar haar vuile was. Eiseres wijst er ook op dat de hoofdbewoner zijn verklaring niet heeft ondertekend, omdat hij het niet eens is met de inhoud ervan. Eiseres verwijst naar de verklaring van 25 november 2020 van haar oom waarin hij dat bevestigt en verklaart dat eiseres wel bij hem woont. Verder stelt eiseres dat een deel van de verklaring van getuige [A] niet is ondertekend en dat van de twee anonieme getuigen een uitgewerkt en ondertekend verslag ontbreekt. Volgens eiseres kan verweerder deze anonieme getuigenverklaringen daarom niet als bewijs aanmerken. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder eraan voorbij is gegaan dat zij tijdens het huisbezoek niet thuis was vanwege een doktersbezoek. Zij heeft in beroep ook foto’s overgelegd van haar kamer, verklaringen van haar moeder, zusje en een vriendin en enkele poststukken.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van verweerder naar de feitelijk woon-en leefsituatie van eiseres zorgvuldig is geweest. Anders dan in de door eiseres aangehaalde uitspraak van 22 februari 2017 van de Centrale Raad van Beroep (de Raad)het geval was, hebben de controleurs bij het huisbezoek op 4 oktober 2019 (wel) een evenwichtig onderzoek verricht en hebben zij niet slechts gezocht naar feiten en omstandigheden die bijdragen aan het beeld dat eiseres niet op het brp-adres zou wonen. De controleurs hebben in deze zaak wel voldoende actief onderzoek verricht, door onder meer verschillende vertrekken van de woning te bekijken. De controleurs hebben bovendien meerdere malen aan de hoofdbewoner gevraagd of er iets in de woning lag wat erop duidt dat eiseres op het adres woont. Uit de schriftelijke weergave van zijn verklaring blijkt ook welke vragen aan de hoofdbewoner zijn gesteld en wat hij daarop heeft geantwoord. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze weergave te twijfelen. Tot slot hebben de controleurs een aanvullend buurtonderzoek gedaan, waarbij zij drie bewoners uit de straat als getuigen hebben gevraagd of eiseres op het brp-adres woont. Daarbij hebben twee buurtbewoners anoniem een verklaring afgelegd. De rechtbank stelt vast dat de anonieme getuigenverklaringen inhoudelijk met elkaar overeenkomen en ook steun vinden in de waarnemingen van de rapporteurs. Verweerder heeft die anonieme verklaringen daarom als aanvullend bewijs mogen aanmerken.Dat van deze getuigenverklaringen geen ondertekende verslagen zijn opgemaakt, is geen reden om hierover anders te oordelen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de bevindingen van de controleurs tijdens het huisbezoek zoals die zijn vermeld in het rapport van 4 oktober 2019, en de verklaring van de hoofdbewoner en de getuigenverklaringen van de buurtbewoners terecht geconcludeerd dat eiseres ten tijde van de controle niet woonde op het brp-adres.
De controleurs hebben tijdens het onderzoek geen spullen van eiseres aangetroffen die duiden op een structureel verblijf. Er lag geen post, administratie of studieboeken of andere spullen die aantoonbaar van eiseres waren. Verder is in de woning wel een jurkje en een onesie van eiseres aangetroffen, maar geen schoenen, jassen of verzorgingsspullen van eiseres. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de bevindingen van de controleurs te twijfelen. Als eiseres daadwerkelijk op het brp-adres zou wonen, zoals zij stelt, valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar specifiek tot eiseres herleidbare zaken zouden bevinden, waaruit kan worden afgeleid dat zij daar daadwerkelijk woont. Dat was niet het geval en gelet op de verklaring van de hoofdbewoner en de getuigenverklaringen is er geen reden tot twijfel aan de conclusie die verweerder heeft getrokken uit de bevindingen en waarnemingen van de controleurs. Alle getuigen hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat eiseres niet op het brp-adres woont. Dat de handtekening van getuige [A] niet onder, maar halverwege haar verklaring staat, betekent niet dat verweerder aan die verklaring geen waarde heeft kunnen toekennen. Gemachtigde van verweerder heeft op zitting medegedeeld dat de controleurs de volledige verklaring van [A] met haar hebben doorgenomen en dat zij deze daarna heeft getekend. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de mededeling van verweerder te twijfelen.
7. Daarnaast heeft verweerder terecht gewicht toegekend aan het feit dat de hoofdbewoner geen schoolboeken, tandenborstel, of verzorgingsproducten van eiseres kon aanwijzen, dat hij niet wist waar nog kleding van eiseres lag en hij ook niet wist waarom eiseres daar woonde. Verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van de verklaring die de hoofdbewoner tegenover de controleurs heeft afgelegd. Aan de latere, in beroep overgelegde verklaring van de hoofdbewoner, heeft verweerder geen waarde hoeven toekennen. Overigens is deze verklaring van de hoofdbewoner inhoudelijk niet anders dan zijn eerste verklaring. Verder blijkt uit het rapport dat de controleurs van de hoofdbewoner niet in de witte kledingkast mochten kijken, omdat daar alleen spullen van zijn dochter lagen. Indien in de woning andere spullen hadden gelegen die wel herleidbaar zouden zijn geweest tot eiseres, had het op de weg van de hoofdbewoner gelegen om deze wel aan de controleurs te tonen.
8. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die in beroep zijn overgelegd door eiseres van haar oom en tante, haar moeder, zus en vriendin, niet tot een ander standpunt leiden. Deze verklaringen zijn namelijk subjectief en onvoldoende concreet. Verweerder heeft daaruit niet hoeven afleiden dat eiseres vanaf juli 2017 wel feitelijk op het brp-adres woonde. Ook de overgelegde poststukken (brieven van het ziekenhuis en salarisstroken) leveren geen onomstotelijk bewijs dat eiseres feitelijk wel woonde op het brp-adres. Eiseres heeft deze poststukken pas achteraf overgelegd en bovendien kan een brp-adres ook enkel als postadres worden gebruikt. Hieruit volgt dus niet zonder meer dat eiseres er ook daadwerkelijk woonde. De overgelegde foto’s met daarop haar bed, een kastje met persoonlijke spullen, haar laptop en haar koffer zijn momentopnamen. Ook daarmee is dus niet aangetoond dat eiseres gedurende de hier van belang zijnde periode op het brp-adres woonde.
9. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder terecht tot herziening en terugvordering van de studiefinanciering is overgegaan.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder daarbij een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen.
11. Nu verweerder het in bezwaar bestreden besluit niet heeft herroepen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in dit geval terecht geen aanleiding gezien om de proceskosten van de bezwaarfase te vergoeden.Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiseres niet om een proceskostenvergoeding heeft verzocht in haar bezwaarschrift.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.