Het geschil
7. Bij de toetsing van het besluit tot het opleggen van een disciplinair ontslag vanwege plichtsverzuim beantwoordt de rechtbank de volgende vragen:
Is het onderzoek door verweerder zorgvuldig geweest?
Heeft eiser de gedragingen verricht dan wel is voldoende aannemelijk
geworden dat eiser de gedragingen heeft verricht?
3. Kunnen de gedragingen worden gekwalificeerd als plichtsverzuim?
4. Kunnen de gedragingen eiser worden toegerekend?
5. Is de opgelegde straf evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim?
1: Is het onderzoek door verweerder zorgvuldig geweest?
8. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is het de rechtbank duidelijk geworden dat verweerder geen schriftelijk vastgelegd beleidskader heeft waarin zij heeft uiteengezet op welke wijze de correctie van digitale eindexamens moet plaatsvinden. Evenmin heeft verweerder in beleidsregels en/of protocollen een werkwijze voor correctoren vastgelegd noch op welke wijze moet worden gehandeld als ten tijde van het corrigeren twijfel rijst over de juistheid van een gegeven antwoord wanneer dit antwoord afwijkt van het correctievoorschrift. Ook heeft verweerder niet vastgelegd wie in zo’n geval de eindverantwoordelijkheid heeft. In ieder geval volgt verweerder niet het beleidskader dat is neergelegd in hoofdstuk 7 van de Kaders Flexibele en Digitale Centrale Examens BB en KB 2019 (de Kaders).
9. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het binnen haar organisatie “goed gebruik” was dat een corrector bij het nakijken van de examens een collega consulteerde. De corrector en de collega zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het nakijken van het examen. Ze doen dit op de voet van gelijkheid: er is geen eerste en tweede corrector. Beide correctoren hebben toegang tot de zogenaamde Facet portaal-app, waarmee de correctie wordt uitgevoerd. In het geval van het onderhavige digitale herexamen [vak] waren eiser en [C] de correctoren.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het “goede gebruik” nu precies behelst. Duidelijk is slechts dat twee correctoren betrokken zijn bij het nakijken van een examen. Verweerder heeft met de verwijzing naar het “goede gebruik” niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze correctoren dienen te handelen in het geval zij - al dan niet gezamenlijk - twijfelen aan en/of van mening verschillen over de juistheid van het antwoord op een examenvraag. Evenmin is met de verwijzing naar het “goede gebruik” concreet gemaakt bij wie de eindverantwoordelijkheid in zo’n geval ligt. Aldus heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt aan de hand van welk concreet referentiekader zij het handelen van eiser heeft beoordeeld. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek van verweerder niet zorgvuldig is geweest.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder ook anderszins onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft namelijk al direct op de middag van 21 juni 2019 geconcludeerd dat eiser zich schuldig had gemaakt aan examenfraude. Zoals hiervoor onder 2 is vermeld, heeft [G] eiser hierover nog diezelfde dag een e-mail gestuurd en zijn handelen aangemerkt als fraude. Een dag later, op 22 juni 2019, heeft [B] de ongeclausuleerde beschuldiging van examenfraude medegedeeld aan het bestuur. Daarbij heeft [B] slechts verwezen naar de hiervoor genoemde e-mail van [G] .
Niet is gebleken dat deze beschuldiging op dat moment gebaseerd was op nader onderzoek naar het handelen van eiser. Evenmin is de rechtbank gebleken dat verweerder op of na
22 juni 2019 alsnog nader onderzoek heeft verricht dat als zorgvuldig kan worden aangemerkt. Het dossier maakt slechts melding van het bestaan van een ondertekend gespreksverslag van 24 juni 2019 van [E] , een niet-ondertekend gespreksverslag van 24 juni 2019 van [C] en een niet-ondertekend gespreksverslag van 24 juni 2019 van eiser.
Op grond van hetgeen hiervoor onder is vermeld, oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de gedragingen van eiser alvorens hem te beschuldigen van examenfraude. De beroepsgrond slaagt.
2: Heeft eiser de gedragingen verricht dan wel, is voldoende aannemelijk
geworden dat eiser de gedragingen heeft verricht?
12. Voor de constatering van plichtsverzuim, dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak van de CRvB noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
13. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser heeft beslist dat aan het antwoord van [D] 2 punten worden toegekend en dat hij deze correctie heeft doorgevoerd door deze te verzenden zoals hiervoor vermeld onder tussenkopje 1.
3: Kan de gedraging worden gekwalificeerd als plichtsverzuim?
14. Tussen partijen is in geschil of deze gedraging van eiser kan worden gekwalificeerd als examenfraude en daarmee als plichtsverzuim.
Samengevat verwijt verweerder aan eiser - zoals hiervoor onder 3. weergegeven - dat als gevolg van de handelwijze van eiser verweerder geen vertrouwen meer in hem kan hebben en dat eiser met zijn handelwijze zijn collega’s heeft overruled. De rechtbank betrekt deze gedragingen in de beoordeling.
15. Vast staat dat eiser overleg heeft gezocht met [C] . Beiden waren van mening dat er zowel argumenten vóór als tégen waren om het antwoord van [D] goed te keuren zodat eiser heeft voorgesteld om de bewuste examenvraag en het gegeven antwoord voor te leggen aan collega’s. Onder de collega’s was geen eenduidigheid over de interpretatie van de examenvraag en de juistheid van het gegeven antwoord. Tijdens die discussie heeft eiser de beslissing genomen om het gegeven antwoord goed te keuren en heeft hij deze correctie doorgevoerd door in de Facet portaal-app op de verzendknop te drukken.
16. De rechtbank begrijpt dat eiser zich, na het overleg met [C] en hun collega’s, geconfronteerd zag met de situatie dat er verschillende opvattingen bestonden over de juistheid van het gegeven antwoord in relatie tot de duiding van de bewuste examenvraag. In die context heeft eiser in zijn hoedanigheid van docent [vak] en corrector een beslissing genomen en het antwoord van [D] goedgekeurd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser en [C] gelijkelijk bevoegd waren om de correcties van dit eindexamen door te voeren in de Facet portaal- app. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser dit pas had mogen doen nadat hij met [C] tot volledige overeenstemming over een antwoord was gekomen. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser het bewuste antwoord van [D] moedwillig had goedgekeurd, terwijl eiser zich ervan bewust was dat dat antwoord fout was. Eiser heeft immers steeds het overleg gezocht, eerst met [C] en daarna ook met andere collega’s. Op basis van zijn eigen opvatting en de wisselende input die hij kreeg, heeft hij een beslissing genomen, waartoe hij dus ook bevoegd was. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat deze gedraging van eiser niet kan worden gekwalificeerd als fraude.
17. De rechtbank oordeelt dat de handelwijze van eiser niet is te kwalificeren als het willens en wetens uitvoeren van een handeling om te frauderen. Eiser en [C] twijfelden gezamenlijk over de juistheid van het standaardantwoord omdat volgens hen de vraag op tweeërlei wijze kon worden beantwoord. Vervolgens heeft eiser ook nog het overleg gezocht met zijn collega’s. Niet aannemelijk is geworden dat hij heeft beoogd om [D] te bevoordelen.
18. Uit wat de rechtbank in 16. en 17. heeft overwogen, vloeit voort dat ook niet valt in te zien dat eiser zijn collega’s, [C] in het bijzonder, op enigerlei wijze heeft overruled of gepasseerd, laat staan dat hij hen medeplichtig heeft gemaakt aan examenfraude. Zo kan uit het niet-ondertekende gespreksverslag van [C] niet worden afgeleid dat zij tijdens de discussie met de collega’s had aangegeven dat zij (toch) van mening was dat het antwoord van [D] onjuist was. Het zou wellicht netter van eiser zijn geweest als hij uiteindelijk in gezamenlijk overleg met [C] de knoop had doorgehakt. Dat hij dit niet heeft gedaan, leidt op zich niet tot de conclusie dat eiser zich jegens [C] onbehoorlijk heeft gedragen. Uit de Whatsapp berichten tussen eiser en [C] blijkt zelfs dat [C] de gedraging van eiser niet zo ernstig vond, dat zij om die reden nadien geen contact meer met eiser heeft gehad. In tegendeel, uit haar berichten volgt juist dat zij het niet eens was met het besluit van verweerder. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor verweerder om op basis hiervan tot een vertrouwensbreuk te concluderen.
19. Evenmin heeft verweerder afdoende onderbouwd dat die vertrouwensbreuk zijn oorsprong vindt in de gedragingen van eiser jegens zijn andere collega’s. Zo is slechts van [E] bekend dat zij uitdrukkelijk van mening was dat het antwoord van [D] onjuist gerekend moest worden. Nog afgezien van het feit dat [E] geen docente [vak] is, valt het niet in te zien dat zij of een andere collega door het handelen van eiser zou zijn overruled of gepasseerd. [F] bijvoorbeeld, die wel [vak] doceert, was wél van mening dat het antwoord van [D] goedgekeurd moest worden. Daar komt bij dat andere docenten dan eiser en [C] geen verantwoordelijkheid droegen voor de correctie.
20. Op grond van hetgeen hiervoor onder 16 tot en met 19 is overwogen, oordeelt de rechtbank dat verweerder niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiser examenfraude heeft gepleegd.
21. Uit het oordeel in alinea 20 vloeit voort dat verweerder de verweten gedragingen ten onrechte heeft gekwalificeerd als plichtsverzuim. Dit maakt een verdere bespreking van de geschilpunten over de vragen 4 en 5, overbodig.