Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 478,- wordt geheven;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het ontslag van betrokkene als groepsleerkracht werd behandeld. Betrokkene was ontslagen wegens plichtsverzuim, ongeschiktheid voor de functie en gewichtige redenen, na beschuldigingen van een zedendelict. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor opzettelijk plichtsverzuim met betrekking tot het vertellen van onwaarheden over het tijdstip van het aanbrengen van tatoeages, die relevant waren voor zijn verdediging tegen de beschuldigingen. De Raad concludeert dat de uitbreiding van het plichtsverzuim in het bestreden besluit niet aanvaardbaar was, omdat deze niet in het oorspronkelijke ontslagbesluit was opgenomen.
Daarnaast wordt het ontslag wegens ongeschiktheid voor de functie van groepsleerkracht verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldoende duidelijk had gemaakt dat verbetering van het functioneren van betrokkene noodzakelijk was. De Raad bevestigt dat de hoger beroepsgronden van appellant buiten de reikwijdte van het bestreden besluit vallen.
Ten slotte wordt het ontslag wegens gewichtige redenen ook afgewezen, omdat de Raad van oordeel is dat appellant een overwegend aandeel heeft gehad in de verstoorde verhouding met betrokkene. De Raad oordeelt dat de communicatie van appellant naar de ouders van de leerlingen prematuur was en de positie van betrokkene onterecht heeft geschaad. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden, en veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene.