ECLI:NL:RBMNE:2021:1935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/555
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De eiser, eigenaar van een vrijstaande woning in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente], die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 1.262.000,-. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en voerde verschillende argumenten aan ter onderbouwing van zijn standpunt. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 20 januari 2021, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was, onderbouwd met een taxatiematrix en toelichting. Eiser's argumenten, waaronder de vergelijking met andere woningen en de staat van de voorzieningen in zijn woning, werden door de rechtbank niet overtuigend geacht. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: C. Van Abbe ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: B.A. Schras).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de
[adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op
€ 1.262.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 20 januari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. Het object is een vrijstaande woning uit 1932 met een garage en twee dakkapellen. De
woning heeft een kaveloppervlakte van 1.007 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs
die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Verweerder moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde van de woning niet hoger
dan de waarde in het economisch verkeer heeft vastgesteld. De waarde in het economisch verkeer wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet WOZ, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in WOZ-zaken.
4. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde van € 1.262.000,-.
Eiser bepleit een waarde van € 1.050.000,-. Ter onderbouwing heeft verweerder in beroep een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning is vergeleken met de volgende drie, alle in [woonplaats] gelegen, referentiewoningen: [adres 2] , verkocht in augustus 2017 voor
€ 1.232.500,-, [adres 3] , verkocht op 7 december 2018 voor € 1.800.000,- en
[adres 4] , verkocht op 18 april 2019 voor € 1.185.000,-.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de
toelichting die daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat € 1.262.000,- als waarde van de woning niet te hoog is. Uit deze taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Daarmee maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat [adres 5] en [adres 6] aantonen dat de WOZ-waarde te
hoog is vastgesteld.
8. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd waarom de
referentieobjecten [adres 5] en [adres 6] minder goed bruikbaar zijn. [adres 5] is een naoorlogse woning van 1952 en van een afwijkend type. Omdat er betere referenties zijn, geeft verweerder er de voorkeur aan die betere referentie te gebruiken in plaats van deze rietgedekte jaren vijftig woning. [adres 6] is wel vooroorlogs maar wijkt qua type woning wat af en verkeerde ten tijde van de verkoop in een matige staat. Er zit een erg groot verschil tussen de vraagprijs (€ 1.389.000,-) en de verkoopprijs
(€ 1.100.000,-). De woning is binnen drie maanden verkocht voor dit lagere bedrag, wat er in de huidige markt volgens verweerder op duidt dat er omstandigheden zijn die de lagere verkoopprijs hebben veroorzaakt. Deze verkoop doet niet af aan de in de matrix gepresenteerde referentiewoningen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de
gedateerde voorzieningen in de woning.
10. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat gelet op de huidige
woningmarkt, de prijsklasse waarin de woning valt en de gerealiseerde verkoopprijzen niet de conclusie kan worden getrokken dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de
gedateerde voorzieningen in de woning. Volgens verweerder is de keuken 15 jaar en de badkamer 10 jaar en daarmee nog niet oud genoeg om aftrek toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet gemotiveerd onderbouwd waarom het voorzieningenniveau lager dan gemiddeld moet worden gekwalificeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Verder voert eiser aan dat de in beroep overgelegde taxatiematrix van verweerder
onjuistheden bevat voor wat betreft de correcties van de prijs per eenheid.
12. Verweerder geeft aan dat parallel met het versturen van de uitspraak op bezwaar een
waarde matrix is meegezonden. Deze matrix bevat onjuiste gegevens. De gepresenteerde secundaire kenmerken in de matrix sluiten niet aan bij de daadwerkelijke registratie. Vooral bij de geregistreerde situatie op het moment van verkoop leidt dit tot onjuistheden. Ten tijde van de verkoop gedateerde woningen staan nu niet als zodanig in de matrix geregistreerd. Daarnaast zijn de indexeringen naar de waardepeildatum gebaseerd op de leveringsdatum in plaats van de voorlopige verkoopdatum. In de matrix ten behoeve van het verweerschrift staan de correcte gegevens gepresenteerd. Slechts de vastgestelde eindwaarde staat ter discussie. [1] De taxatieopbouw in elementen dient slechts als hulpmiddel bij de waardebepaling. Met het verstrekte taxatieverslag, de matrix, de mondelinge toelichting van de taxateur tijdens de hoorzitting en de gemotiveerde uitspraak op bezwaar heeft de gemeente voldoende gemotiveerd aangetoond dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
13. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat
verweerder in iedere fase van de procedure de vastgestelde WOZ-waarde nader mag onderbouwen. Daardoor kan een taxatieverslag in de beroepsfase op onderdelen afwijken van een taxatieverslag in bezwaar. Dit is toegestaan, indien de getaxeerde eindwaarde overeenkomt met de vastgestelde WOZ-waarde. De taxatie onderdelen dienen hierbij als hulpmiddel om de eindwaarde inzichtelijk te maken. [2]
14. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de eindwaarde te hoog is vastgesteld.
In de taxatiematrix heeft verweerder voldoende onderbouwd hoe de gemiddelde eenheidsprijs per kubieke meter tot stand is gekomen en hoe dat verschil kan worden verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Ter zitting voert eiser aan dat [adres 3] volgens de verkoopadvertentie
1.646 m3 heeft, terwijl de taxatiematrix van verweerder uitgaat van 1.070 m3.
16. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat hij graag eerder van eiser had vernomen dat
hij een afwijking in het aantal kubieke meters heeft geconstateerd bij de woning [adres 3] . Dan had verweerder daar een bouwtekening van kunnen overleggen. Volgens verweerder is, zelfs als met de door eiser gehanteerde kubieke meters wordt gerekend, deze referentiewoning met een gecorrigeerde kubieke meterprijs van € 760,- keurig in lijn met de rest. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.