10.1.Ter zitting heeft opposante aangevoerd dat op de griffierechtnota een ander zaaknummer is genoemd dan het zaaknummer 19/4178 van de hoofdzaak.
De rechtbank constateert dat op de griffierechtnota inderdaad niet het zaaknummer van de hoofdzaak (19/4178) is vermeldt maar nummer 19/4180. Dit leidt echter niet tot een andere beslissing, omdat de rechtbank van oordeel is dat de griffierechtnota nog steeds voldoende duidelijk is. Uit de overige kenmerken van de griffierechtnota, in combinatie met de ontvangstbevestiging van de rechtbank, is het voor opposante duidelijk om welke zaak het gaat.
Invoer-/typefout in bedrag
11. Opposante heeft aangevoerd dat als gevolg van een invoer-/typefout abusievelijk een deel van het griffierecht is voldaan. Zij meent dat de rechtbank de gemachtigde had moeten wijzen op het feit dat het griffierecht deels was betaald en de mogelijkheid van herstel had moeten bieden.
12. De rechtbank stelt vast dat op 23 november 2019 een bedrag van € 3,45 aan griffierecht is betaald. Een deelbetaling leidt echter niet tot de vaststelling dat het griffierecht is betaald. De omstandigheid dat kennelijk door een typefout een deelbetaling in plaats van een volledige betaling is gedaan, komt voor rekening en risico van opposante. De rechtbank merkt daarbij op dat alleen indien een deelbetaling binnen de in de oorspronkelijke nota gestelde termijn wordt ontvangen, er nog een herinnering volgt voor het resterende bedrag. Hier is in onderhavige procedure geen sprake van, nu de deelbetaling is ontvangen aan het eind van de in de betalingsherinnering gestelde termijn.
13. De gemachtigde van opposante heeft voor het eerst in de verzetprocedure een beroep op betalingsonmacht gedaan. Nu opposante dit verzoek niet tijdens de termijn voor het betalen van het griffierecht heeft gedaan en dit bij de rechtbank dus niet bekend was, vormt dit geen reden waarom de rechtbank het beroep niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb heeft kunnen afdoen.
14. Voor het overige heeft opposante in verzet niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank de beroepsprocedure ten onrechte vereenvoudigd heeft afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
Verzoek Immateriële schadevergoeding
15. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016en in zijn latere uitspraken.
16. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd. Aan die voorwaarde is niet voldaan als het griffierecht niet wordt betaald. De rechtbank verwijst hiervoor naar een arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016. Uit dat arrest volgt dat er in beginsel geen uitspraak hoeft te worden gedaan over een verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn, als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht.
17. Dat is slechts anders als de rechtbank uitspraak doet op het verzet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar is verstreken. De rechtbank heeft het beroepschrift van opposante ontvangen op 4 oktober 2019. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank in de verzetprocedure is niet meer dan anderhalf jaar, zodat er ook in verzet geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.