ECLI:NL:RBMNE:2021:1785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
20/2565
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van bewoning van een pand en de toepasselijkheid van overgangsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep van Almere Invest B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De zaak betreft de handhaving van de bewoning van een pand en de vraag of het overgangsrecht van toepassing is. Almere Invest B.V. heeft in maart 2010 appartementen gekocht in het pand, maar de gemeente heeft in een besluit van 4 juni 2020 bepaald dat er handhavend wordt opgetreden tegen de bewoning van het pand, omdat het gebruik niet onder het overgangsrecht zou vallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendom van de appartementen in 2014 is overgegaan op eiseres en dat er in 2019 bezwaar is gemaakt tegen een eerder besluit van de gemeente. De rechtbank heeft het standpunt van de gemeente gevolgd dat er op de peildatum van 23 februari 2010 geen bewoners in het pand stonden ingeschreven, wat het vermoeden rechtvaardigt dat het pand op dat moment niet bewoond was. Eiseres heeft geprobeerd aan te tonen dat het pand wel bewoond was, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde argumenten en stukken niet voldoende waren om dit te onderbouwen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan niet van toepassing is, omdat niet is aangetoond dat het pand op de peildatum feitelijk werd bewoond. Hierdoor werd het beroep van Almere Invest B.V. ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen die zich beroepen op overgangsrecht om aannemelijk te maken dat dit recht van toepassing is, en dat het bestuursorgaan in beginsel inhoudelijk moet beoordelen, ook bij herhaalde aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2021 in de zaak tussen

Almere Invest B.V., te Almere, eiseres

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J.J. Stellinga).
Als derde-partij nemen aan het geding deel:
VOF [derde-partij 1] en VOF [derde-partij 2], te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. O.H Minjon).

Inleiding

1. [A] , bestuurder van eiseres, heeft in maart 2010 de appartementen op
de verdiepingen van het pand [pand] (het pand) gekocht van Stichting De Alliantie. Op 3 mei 2010 heeft hij de eigendom van de appartementen verkregen. In 2014 zijn de appartementen in de Basisregistratie Personen (BRP) gesplitst in [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] . De eigendom van de appartementen is overgegaan op eiseres.
2. Op 31 juli 2019 heeft [B] namens derde-belanghebbenden een
handhavingsverzoek ingediend, gericht tegen de gedeeltelijke bewoning van het pand. Verweerder heeft dit handhavingsverzoek bij besluit van 9 augustus 2019 afgewezen.
Het gebruik van de verdiepingen van het pand als woning valt volgens verweerder onder het overgangsrecht van bestemmingsplan ‘Grote Markt, Almere Stad’ omdat de verdiepingen zowel vóór als na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan werden bewoond.
3. Derde-belanghebbenden hebben tegen het besluit van 9 augustus 2019 bezwaar
gemaakt.
4. In het besluit van 4 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar gegrond
verklaard, het besluit van 9 augustus 2019 herroepen en beslist dat er alsnog handhavend wordt opgetreden tegen de bewoning van het pand.
5. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiseres is
vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn vertegenwoordigd door [B] , bijgestaan door de gemachtigde.

Het geschil en de standpunten van partijen

7. In geschil is uitsluitend of het overgangsrecht van bestemmingsplan ‘Grote
Markt, Almere Stad’ (het bestemmingsplan) van toepassing is.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het overgangsrecht niet van toepassing is
omdat uit de gegevens in de BRP is gebleken dat er ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 23 februari 2010 (de peildatum) geen bewoners in het pand stonden ingeschreven. Dat rechtvaardigt volgens verweerder het vermoeden dat het pand op de peildatum niet werd bewoond en eiseres heeft dat vermoeden niet weerlegd.
9. Eiseres bestrijdt dat het overgangsrecht niet van toepassing is. Zij verwijst ter
onderbouwing naar diverse stukken.

De beoordeling door de rechtbank

10. Het overgangsrecht van het bestemmingsplan is geregeld in artikel 10. In lid d. van dit artikel is bepaald dat het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Onder lid f. is bepaald dat, indien het gebruik, bedoeld in lid d, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, het verboden is dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (ABRS) [1] rust in beginsel op degene die een beroep doet op het
overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is.
12. Volgens eiseres is het aannemelijk geworden dat de verdiepingen van het pand op de peildatum in gebruik waren als woning. Eiseres wijst daarbij onder meer op de Nota van zienswijzen bij het ontwerp bestemmingsplan Centrum Almere Stad en de daarin genoemde inventarisatie van panden op de Grote Markt met de aanduiding ‘wonen uitgesloten’. Deze inventarisatie, waarbij is onderzocht of op en na de peildatum personen stonden ingeschreven op de betreffende adressen, heeft uitgewezen dat er op het adres [pand] sinds de jaren negentig altijd iemand ingeschreven heeft gestaan en dat ook na de peildatum het gebruik als woning nooit langer dan één jaar onderbroken is geweest. Eiseres beroept zich verder op twee besluiten uit 2013 en 2014 waarin verweerder verzoeken om handhaving heeft afgewezen omdat bewoning van het pand onder het overgangsrecht valt.
13. Uit de door verweerder overgelegde gegevens van de BRP blijkt dat er van 18 september 2009 tot 16 juni 2010, dus ook op de peildatum, niemand in het pand was ingeschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan terecht het vermoeden ontleend dat het pand op de peildatum niet werd bewoond. Eiseres heeft daar niets anders tegenover gesteld dan de hiervoor aangehaalde constateringen in de verschillende stukken. Het gegeven dat verweerder (dan wel de gemeenteraad) ooit op papier heeft gezet dat sinds de jaren negentig altijd iemand ingeschreven heeft gestaan en dat de bewoning van het pand onder het overgangsrecht valt, betekent niet dat dit daadwerkelijk zo is. De bewoning van het pand op de peildatum is niet met schriftelijke stukken aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft [A] ter zitting verklaard dat er geen huurders in het pand zaten toen hij het pand in maart 2010 kocht. Zijn verklaring dat hij de appartementen is gaan verhuren na de aankoop (en levering) daarvan sluit aan bij de inschrijving in de BRP per 16 juni 2010. Ook heeft [A] ter zitting verklaard dat in een gesprek met de gemeente voor de aankoop van het pand, het bestemmingsplan en het overgangsrecht zijn besproken en hem toen is gezegd dat de bewoning van het pand niet meer dan een jaar mocht worden onderbroken, echter toen is niet besproken of het pand verhuurd was op peildatum.
Nu de periode dat er in de BRP geen inschrijvingen in het pand zijn geregistreerd negen maanden heeft geduurd en bewoning van het pand op en rond de peildatum niet aannemelijk is gemaakt, wordt niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 10, lid d, van het bestemmingsplan. Het overgangsrecht is daarom niet van toepassing.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of het gebruik van het pand voor bewoning na de peildatum voor een periode langer dan een jaar onderbroken is geweest als bedoeld onder artikel 10, lid f, van het bestemmingsplan [2] .
14. Eiseres heeft aangevoerd dat het pand al vele jaren vóór de peildatum voor bewoning werd gebruikt en dat het overgangsrecht beoogt bestaande belangen, in dit geval het behoud van de woonfunctie, te beschermen en dat niet doorslaggevend is of het pand op de peildatum feitelijk werd bewoond. Eiseres verwijst ter onderbouwing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8020. De rechtbank ziet in deze conclusie geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het overgangsrecht niet de voorwaarde stelt dat het pand op de peildatum (feitelijk) werd bewoond.
15. Wat betreft de stelling van eiseres dat de aanvraag een herhaalde aanvraag is en dat verweerder de aanvraag had moeten afwijzen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), overweegt de rechtbank dat een bestuursorgaan een aanvraag in beginsel inhoudelijk moet beoordelen. Op grond van artikel 4:6 van de Awb is een bestuursorgaan, indien sprake is van een herhaalde aanvraag, bevoegd af te zien van een inhoudelijke beoordeling en te volstaan met een verwijzing naar het eerdere besluit. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. De rechtbank ziet geen reden waarom verweerder in dit concrete geval van deze bevoegdheid gebruik had moeten maken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:167
2.Zie bijvoorbeeld ABRS 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3971