In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een beroep van Almere Invest B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De zaak betreft de handhaving van de bewoning van een pand en de vraag of het overgangsrecht van toepassing is. Almere Invest B.V. heeft in maart 2010 appartementen gekocht in het pand, maar de gemeente heeft in een besluit van 4 juni 2020 bepaald dat er handhavend wordt opgetreden tegen de bewoning van het pand, omdat het gebruik niet onder het overgangsrecht zou vallen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendom van de appartementen in 2014 is overgegaan op eiseres en dat er in 2019 bezwaar is gemaakt tegen een eerder besluit van de gemeente. De rechtbank heeft het standpunt van de gemeente gevolgd dat er op de peildatum van 23 februari 2010 geen bewoners in het pand stonden ingeschreven, wat het vermoeden rechtvaardigt dat het pand op dat moment niet bewoond was. Eiseres heeft geprobeerd aan te tonen dat het pand wel bewoond was, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiseres aangevoerde argumenten en stukken niet voldoende waren om dit te onderbouwen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan niet van toepassing is, omdat niet is aangetoond dat het pand op de peildatum feitelijk werd bewoond. Hierdoor werd het beroep van Almere Invest B.V. ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen die zich beroepen op overgangsrecht om aannemelijk te maken dat dit recht van toepassing is, en dat het bestuursorgaan in beginsel inhoudelijk moet beoordelen, ook bij herhaalde aanvragen.