ECLI:NL:RBMNE:2021:1762

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/2368
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning briefadres en terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een briefadres aangevraagd voor de periode van 8 januari 2020 tot 8 april 2020, terwijl hij in een brandwondencentrum verbleef. Het college had het verzoek om terugwerkende kracht bij de toekenning van het briefadres afgewezen, wat de eiser aanvocht. De rechtbank oordeelde dat de wet, specifiek artikel 2.20 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp), geen ruimte biedt voor terugwerkende kracht bij de inschrijving van een briefadres. De rechtbank stelde vast dat de aangifte van het briefadres op 8 januari 2020 door het college was ontvangen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat er een belangenafweging gemaakt moest worden en dat de rechtspraak inzake bijstandsverlening analoog toegepast moest worden. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het briefadres had toegekend voor de gevraagde periode en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A. de Kruijf-Nijkamp).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een briefadres toegekend voor de periode van 8 januari 2020 tot 8 april 2020.
In het besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021 via Skype. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Namens eiser is op 8 januari 2020 een briefadres aangevraagd voor het adres [adres] te [woonplaats] . Eiser is vanaf 9 december 2019 tot 8 januari 2020 opgenomen geweest in het brandwondencentrum te Beverwijk als gevolg van een ongeval.
Verweerder heeft aan eiser het briefadres toegekend voor de periode van 8 januari 2020 tot 8 april 2020. Omdat eiser verbleef in een brandwondencentrum, kon hij op grond van artikel 2.40 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) een aangifte van een briefadres doen.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn aanvraag niet zorgvuldig heeft behandeld. Verweerder had het briefadres, al dan niet ambtshalve, met terugwerkende kracht moeten toekennen in verband met de bijzondere omstandigheden van zijn geval. Omdat verweerder eiser per 20 december 2018 heeft uitgeschreven uit de brp, was eiser onverzekerd gedurende de periode dat hij in het brandwondencentrum lag. Eiser is daarom aansprakelijk gesteld voor de factuur van ongeveer € 65.000,-. Eiser heeft al eerder aangiftes van een briefadres gedaan op 25 februari 2019 en op 16 oktober 2019 en heeft verweerder altijd geïnformeerd over zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie. Verweerder heeft ten onrechte in deze bijzondere omstandigheden geen aanleiding gezien om het briefadres met terugwerkende kracht toe te kennen. Eiser heeft verwezen naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep in het kader van de bijstand, waarbij het recht op bijstand onder bijzondere omstandigheden met terugwerkende kracht kan worden vastgesteld, en heeft aangevoerd dat dit analoog moet worden toegepast aan zijn situatie. [1]
4. De rechtbank overweegt dat uit artikel 2.20, derde lid, onder b, van de Wet brp volgt dat als datum van adreswijziging wordt opgenomen de dag waarop de aangifte is ontvangen. Deze aangifte van het briefadres is door verweerder ontvangen op 8 januari 2020. Het is voor verweerder daarom op grond van de wet niet mogelijk om eiser met terugwerkende kracht in te schrijven. Dit heeft verweerder ook geverifieerd bij de Nederlandse vereniging voor burgerzaken. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt verder dat het besluit om al dan niet een briefadres op te nemen wordt beoordeeld aan de hand van de feiten en dat hierbij geen ruimte bestaat om op grond van een belangenafweging een briefadres toe te kennen. [2] Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op deze rechtspraak en het dwingende karakter van de Wet brp, geen ruimte bestaat voor de weging van bijzondere omstandigheden bij toepassing van de Wet brp. De rechtbank ziet ook geen grond voor het oordeel dat de rechtspraak in het kader van de bijstand analoog moet worden toegepast aan deze zaak. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht het briefadres aan eiser heeft toegekend voor de periode van 8 januari 2020 tot 8 april 2020.
5. Het beroep van eiser is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar de uitspraken van 29 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4657) en van 21 maart 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:24).