ECLI:NL:RBMNE:2021:1470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
UTR 19/4930-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over loonsanctie en onvoldoende onderbouwing door UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld tussen [eiseres] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De werkneemster, die als teammanager bij [eiseres] werkte, heeft zich op 8 mei 2017 ziekgemeld. Gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar heeft [eiseres] haar loon doorbetaald. Na afloop van deze periode heeft de werkneemster een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft in een besluit van 4 april 2019 geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft gedaan voor de re-integratie van de werkneemster, wat resulteerde in een loonsanctie tot 4 mei 2020. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 2 oktober 2019 bevestigd, waarop [eiseres] in beroep ging.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft de noodzaak benadrukt om de medische gegevens van de werkneemster te beschermen, aangezien zij geen toestemming heeft gegeven voor het delen van deze gegevens. De rechtbank heeft de argumenten van [eiseres] overwogen, die aanvoerde dat het UWV de grondslag van de loonsanctie onterecht heeft gewijzigd en dat de onderbouwing van het verwijt onvoldoende was. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastbaarheid van de werkneemster niet correct heeft vastgesteld en dat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen binnen een termijn van zes weken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en wordt openbaar gemaakt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4930 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. E.B. Wits),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde partij].

De partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’, ‘het UWV’ en ‘de werkneemster’.

Inleiding

1. De werkneemster heeft bij [eiseres] gewerkt als teammanager. Op 8 mei 2017 heeft zij zich ziekgemeld. Tijdens de wettelijke wachttijd van twee jaar heeft [eiseres] haar loon doorbetaald. De werkneemster is in die tijd regelmatig bij de bedrijfsarts geweest met het oog op haar re-integratie. Zij heeft bij het UWV een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf het einde van de wachttijd.
2. In een besluit van 4 april 2019 heeft het UWV besloten dat [eiseres] onvoldoende heeft gedaan om de werkneemster te re-integreren. Daarom moet [eiseres] het loon van de werkneemster tot 4 mei 2020 doorbetalen. In een beslissing op bezwaar van 2 oktober 2019 heeft het UWV het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. [eiseres] is tegen die beslissing op bezwaar in beroep gegaan.
3. Het beroep is behandeld op de zitting van 18 februari 2021. Namens [eiseres] was de gemachtigde aanwezig, samen met HR-adviseur [HR-adviseur]. Het UWV is vertegenwoordigd door [A]. De werkneemster heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling

4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot die conclusie is gekomen en wat daarvan de gevolgen zijn.
5. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven om haar medische gegevens te delen met [eiseres]. De rechtbank heeft bepaald dat de kennisneming van de medische gegevens uitsluitend is voorbehouden aan de gemachtigde van [eiseres]. Om te voorkomen dat de medische gegevens bij [eiseres] bekend raken, vermijdt de rechtbank in deze uitspraak het vermelden van die gegevens zo veel mogelijk.

Grondslag en reparatie

6. [eiseres] voert aan dat het UWV de grondslag van de loonsanctie na afloop van de wachttijd gewijzigd heeft en dat dit in strijd is met het reparatoire karakter van de loonsanctie. [eiseres] verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank. [1] [eiseres] stelt dat door de wijziging van het verwijt bij de start van de loonsanctieperiode niet duidelijk was hoe zij de tekortkoming moest repareren. [eiseres] vindt dat in de beslissing op bezwaar ook niet duidelijk is gemaakt welke inspanningen het UWV van haar verwacht: moeten er meer medische interventies plaatsvinden, of interventies wat betreft re-integratie?
7. In het primaire besluit heeft het UWV [eiseres] verweten dat de bedrijfsarts in 2017 niet tijdig interventies heeft ingezet en dat zij (het verloop van) de belastbaarheid niet correct heeft vastgesteld. In de beslissing op bezwaar heeft het UWV het verwijt gewijzigd: tot het einde van de zomer van 2018 zijn adequate acties ondernomen, daarna zijn bij de verbeterende medische toestand onvoldoende re-integratiekansen ingezet. Op de zitting heeft het UWV toegelicht dat met dit verwijt bedoeld is dat de bedrijfsarts de belastbaarheid vanaf het einde van de zomer van 2018 niet meer goed in kaart heeft gebracht.
8. Naar het oordeel van de rechtbank was de wijziging van de grondslag wel toegestaan. Eén van de verwijten is vervallen, namelijk dat de bedrijfsarts in 2017 niet tijdig interventies heeft ingezet. Eén verwijt is blijven staan, namelijk dat de bedrijfsarts (het verloop van) de belastbaarheid niet goed heeft vastgesteld. Dat verwijt is hetzelfde gebleven, het UWV heeft alleen de focus verlegd naar een andere periode binnen de wachttijd. Dat is anders in de aangehaalde jurisprudentie, waar echt een nieuw verwijt ten grondslag werd gelegd. De gevraagde reparatie-inspanningen zijn in de beslissing op bezwaar niet gewijzigd. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 2 april 2019 aangegeven hoe de tekortkoming gerepareerd moest worden: door de probleemanalyse bij te stellen en alsnog een plan van aanpak te maken en uit te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank was met die opdracht bij de start van de loonsanctieperiode voldoende duidelijk hoe [eiseres] de tekortkoming moest repareren. De beroepsgrond slaagt niet.

Onderbouwing van het verwijt

9. [eiseres] voert aan dat het UWV het verwijt dat vanaf het einde van de zomer van 2018 bij een verbeterende toestand onvoldoende re-integratiekansen zijn ingezet onvoldoende heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet specifiek ingegaan op de begeleiding door de bedrijfsarts en gaat volgens [eiseres] te veel af op de verklaring van de werkneemster dat het initiatief steeds van haar kant moest komen. [eiseres] vindt dat zij wel voldoende heeft gedaan. Begin oktober 2018 is gestart met spoor 1 en met een intensief spoor 2-traject. De werkneemster is gestart met enkele uren werken, omdat haar belastbaarheid nog gering was.
10. Uit de verslaglegging door de bedrijfsarts blijkt dat de werkneemster op 13 augustus 2018, 26 september 2018, 29 oktober 2018, 3 december 2018, 21 januari 2019 en 4 februari 2019 op het spreekuur van de bedrijfsarts is geweest. De bedrijfsarts beschrijft dat er geleidelijk sprake is van verbetering. In augustus 2018 beoordeelt zij de mogelijkheden als zeer beperkt. Zij adviseert te starten met relatief eenvoudige werkzaamheden die één voor één in eigen tempo afgehandeld kunnen worden, voor 2 keer maximaal 2 uur per week. In oktober 2018 is de werkneemster ook daadwerkelijk weer gaan werken en wordt ook het 2e spoor traject opgestart. De mogelijkheden van de werkneemster nemen de maanden daarna toe en het aantal uren dat zij werkt wordt geleidelijk opgebouwd tot 3 ochtenden per week in 2019.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd dat de bedrijfsarts de belastbaarheid vanaf het einde van de zomer van 2018 niet goed heeft vastgesteld. Zij stelt in haar rapport van 26 september 2019 dat er vanaf dat moment weinig actie is ondernomen om in het tweede jaar tot werkelijke re-integratie te komen en dat er met name in 2018 bij de verbeterende medische toestand onvoldoende re-integratiekansen zijn ingezet. Naar het oordeel van de rechtbank is die onderbouwing te algemeen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had inhoudelijk moeten ingaan op de beoordeling door de bedrijfsarts en had moeten motiveren waarom de vastgestelde mate van belastbaarheid niet passend was. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het verwijt richting [eiseres] niet gedragen door de rapporten. De beslissing op bezwaar is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Zoals hiervoor is overwogen is de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een aanvullende motivering. Of als dat nodig is met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijk met intrekking van de beslissing op bezwaar. Om het gebrek te herstellen moet het UWV met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader motiveren dat de belastbaarheid voor re-integratie vanaf het einde van de zomer van 2018 door de bedrijfsarts niet juist is vastgesteld en dat daardoor re-integratiekansen zijn gemist. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12. Het UWV moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank [eiseres] en de werkneemster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In principe, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 april 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.De uitspraken van deze rechtbank van 27 maart 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:9787) en 16 augustus 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:4902).