ECLI:NL:RBMNE:2021:1470
Rechtbank Midden-Nederland
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over loonsanctie en onvoldoende onderbouwing door UWV
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld tussen [eiseres] en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De werkneemster, die als teammanager bij [eiseres] werkte, heeft zich op 8 mei 2017 ziekgemeld. Gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaar heeft [eiseres] haar loon doorbetaald. Na afloop van deze periode heeft de werkneemster een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft in een besluit van 4 april 2019 geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft gedaan voor de re-integratie van de werkneemster, wat resulteerde in een loonsanctie tot 4 mei 2020. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 2 oktober 2019 bevestigd, waarop [eiseres] in beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat het UWV de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft de noodzaak benadrukt om de medische gegevens van de werkneemster te beschermen, aangezien zij geen toestemming heeft gegeven voor het delen van deze gegevens. De rechtbank heeft de argumenten van [eiseres] overwogen, die aanvoerde dat het UWV de grondslag van de loonsanctie onterecht heeft gewijzigd en dat de onderbouwing van het verwijt onvoldoende was. De rechtbank concludeert dat het UWV de belastbaarheid van de werkneemster niet correct heeft vastgesteld en dat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen binnen een termijn van zes weken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en wordt openbaar gemaakt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.