ECLI:NL:RBMNE:2021:1429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
UTR 19/1122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit inzake maximumsnelheid N402 en de motivering daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 maart 2021, betreft het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht, waarin de maximumsnelheid op verschillende gedeelten van de provinciale weg N402 werd verlaagd naar 60 km per uur. Eiser, die woont nabij de N402, betwistte de beslissing om de maximumsnelheid op een specifiek gedeelte van de weg niet te verlagen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende gemotiveerd had waarom de snelheid op dit deel niet verlaagd kon worden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder in een nader onderzoek naar verkeersveiligheid de belangen van de betrokkenen zou afwegen. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij verkeersbesluiten en de noodzaak om de belangen van omwonenden in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1122

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. C.E. Barnhoorn).

Procesverloop

In het besluit van 19 juni 2018 (het verkeersbesluit) heeft verweerder de maximum snelheid verlaagd naar 60 kilometer (km) per uur op verschillende gedeelten van de provinciale weg N402 , de [straat 1] en de N403 , [straat 2] , gelegen in de gemeente [gemeente] . Op het gedeelte van de N402 tussen de N201 en de aan te leggen rotonde [rotonde] heeft verweerder de maximum snelheid van 80 km per uur gehandhaafd
.
In het besluit van 5 februari 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het verkeersbesluit, deels in afwijking van het advies van de Awb-adviescommissie van 3 december 2018, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] en door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen volmachten van vier andere bezwaarmakers over te leggen.
Eiser heeft deze volmachten overgelegd, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Partij bij geding
1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit dat aan hem is gericht. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift medeondertekend is door [D] , [E] , [A] en [F] . Zij hebben ook bezwaar gemaakt tegen het verkeerbesluit, waarop verweerder separate besluiten op bezwaar heeft genomen. Geen van de vier medeondertekenaars van het beroepschrift heeft beroep ingesteld tegen het aan hen gerichte separate besluit op bezwaar. Omdat deze vier medeondertekenaars geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van beroep tegen de aan hen gerichte besluiten op bezwaar, ziet de rechtbank geen aanleiding om hen als partij toe te laten in het beroep van eiser tegen het bestreden besluit en hen op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het geding te laten deelnemen. Artikel 8:26 van de Awb beoogt niet te voorzien in participatie door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid bezwaar of beroep in te stellen dan wel anderszins niet-ontvankelijk zijn in hun bezwaar of beroep. De door eiser in beroep overgelegde volmachten maken dat niet anders. De rechtbank merkt daarom alleen eiser aan als eisende partij in dit beroep en niet de vier medeondertekenaars van het beroepschrift.
Belanghebbende bij verkeersbesluit
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb, omdat hij niet woont in de onmiddellijke nabijheid van het weggedeelte waar de verkeersmaatregelen worden getroffen. Verweerder refereert zich verder op dit punt aan het oordeel van de rechtbank.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) moet bij verkeersbesluiten van geval tot geval worden onderzocht of de belangen van de bezwaarmaker daarbij rechtstreeks zijn betrokken. Een persoon is slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit, indien hij een bijzonder, individueel belang bij dat besluit heeft, dat zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. [1]
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep van eiser ziet op de weigering van verweerder om de maximum snelheid van 80 km ook te verlagen naar 60 km per uur op het gedeelte van de provinciale weg N402 , ter hoogte van de [straat 3] waar eiser woont. Eiser woont op [adres] , op ongeveer […] van de ontsluiting naar de provinciale weg N402 waar de maximum snelheid van 80 km per uur blijft gelden. Gelet op de woonsituatie van eiser aan de [straat 3] , die een belangrijke ontsluiting vormt naar de provinciale weg N402 , is de rechtbank van oordeel dat de positie van eiser zich in voldoende mate onderscheidt ten opzichte van andere omwonenden en weggebruikers van de N402 . Het verkeersbesluit heeft invloed op eisers directe woonomgeving. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser een voldoende persoonlijk en rechtstreeks belang heeft bij het verkeersbesluit om hem aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Motivering bestreden besluit
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk en voor hem inzichtelijk is gemotiveerd. Van belang daarbij is dat voor de motivering van het bestreden besluit alleen is verwezen naar het advies van de bezwaarcommissie, waarin wordt geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren. De verwijzing naar artikel 3:49 Awb kan, naar eiser stelt, niet zien op het ongegronde bezwaaronderdeel, omdat dit niet is gemotiveerd.
6. Dit betoog slaagt. De rechtbank overweegt dat, ingevolge artikel 3:49 van de Awb, verweerder mag volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, mits dit advies de motivering bevat en het advies wordt meegezonden met het bestreden besluit.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft verwezen naar het advies van zijn bezwaarschriftencommissie. Ten aanzien van het volgens de bezwaarschriftencommissie gegrond verklaarde gedeelte van het bezwaar heeft verweerder dat voor kennisgeving aangenomen en het advies niet overgenomen.. Verweerder heeft reeds om die reden voor de motivering van het bestreden besluit niet kunnen volstaan met alleen een verwijzing naar het advies. Voor het door de bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaarde gedeelte van het bezwaar bevat het advies immers geen motivering.
8. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu eiser door het motiveringsgebrek in zijn procesbelangen is geschaad. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:49 en met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft toegelicht waarom de maximum snelheid over het weggedeelte van de N402 dat in geding is, niet wordt verlaagd naar 60 km per uur. Verweerder heeft met deze toelichting het door de bezwaaradviescommissie ongegronde deel van het bezwaar alsnog voldoende gemotiveerd. De rechtbank beoordeelt hierna of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Niet verlagen maximum snelheid
9. Eiser voert aan dat het verkeersbesluit voor het weggedeelte van de N402 tussen de N201 en hectometerpaal (hmp) 7.700 in strijd is met de verkeersveiligheid voor alle bewoners aan de [straat 3] en aan de [straat 4] . De bewoners komen daardoor voortdurend in risicovolle situaties terecht vanwege de aansluiting van de [straat 3] op de N402 . Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte voor dit weggedeelte, dat deel uitmaakt van N402 , de snelheid niet verlaagd naar 60 km per uur. Verweerder heeft geen belangenafweging gemaakt als bedoeld in artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). Ook is niet gemotiveerd waarom het gedeelte van 400 meter van het weggedeelte van de N402 waarover dit beroep gaat, wordt uitgezonderd van het verkeersbesluit waarbij de maximumsnelheid wordt verlaagd van 80 km naar 60 km per uur. Er is geen noodzaak voor een nieuw verkeersonderzoek, als het verkeersbord 400 meter verder naar de kruising van de N201 met de N402 wordt verplaatst. Hierbij kan verweerder vooruitlopend op de reeds voorgestelde wegaanpassingen, zoals het plaatsen van een ononderbroken geleiderails op de middenberm, ook meteen een dubbele ononderbroken as-streep markering laten uitvoeren, aldus eiser.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het Mobiliteitsprogramma 2014-2018 het noordelijk deel van de N402 , het deel tussen de N201 en de rotonde bij de golfbaan (begin rondweg [plaats] ), is aangeduid als een gebiedsontsluitingsweg en niet als een erftoegangsweg. In het Mobiliteitsprogramma 2019-2023 heeft dat weggedeelte dezelfde categorisering. Conform de landelijke richtlijnen hoort bij een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom een maximum snelheid van 80 km per uur. Het noordelijk deel van de N402 heeft een wezenlijk ander karakter dan het zuidelijk deel waarop het verkeersbesluit ziet.
11. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte heeft bij de uitleg van de begrippen ‘veiligheid op de weg’ en ‘bruikbaarheid van de weg’. Ook is het aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te bepalen wanneer de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw) vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregelen vergen. De bestuursrechter moet zich bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend opstellen en dient te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat verweerder niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen van artikel 2, eerste lid, van de Wvw die bij het nemen van het verkeersbesluit zijn betrokken, inzichtelijk heeft afgewogen. Verweerder heeft voor de motivering van het verkeersbesluit verwezen naar zijn beleid dat is neergelegd in het Mobiliteitsplan 2014-2018. In dat Mobiliteitsplan is het betrokken weggedeelte tussen N201 en HMP 7.700 aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg waarvoor een maximumsnelheid van 80 km per uur geldt. Dit beleid wordt voortgezet in het Mobiliteitsplan 2019-2023. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar het Mobiliteitsplan voldoende heeft gemotiveerd waarom voor het noordelijk weggedeelte van de N402 minder geschikt is om de maximum snelheid van 80 km naar 60 km per uur te verlagen. Verweerder heeft doorslaggevend geacht dat het noordelijk deel van de N402 weg een gebiedsontsluitingsweg is waarvoor conform landelijke richtlijnen buiten de bebouwde kom een maximumsnelheid van 80 km per uur geldt. Verweerder heeft toegelicht dat de weg een relatief hoge verkeersintensiteit van circa 11.000 motorvoertuigen per dag kent, een beperkt aantal uitritten heeft en dat de weg is voorzien van fietspaden aan beide zijden, een busbaan en van voorsorteervakken. Omdat het weggedeelte al kenmerken heeft van een gebiedsontsluitingsweg, verwachten de weggebruikers ook een maximumsnelheid van 80 km per uur. Verweerder is van mening dat de verkeersveiligheid niet verbetert door het louter instellen van snelheidsbeperking als de weg daarop niet is ingericht. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder niet onbegrijpelijk en ziet hierin geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder in redelijkheid niet tot deze afweging heeft kunnen komen. Aan de door eiser voorgestelde wegaanpassingen, waaronder het verplaatsen van het verkeersbord, het plaatsen van een ononderbroken geleiderails op de middenberm heeft verweerder in het bestreden besluit voorbij mogen gaan, omdat die niet passen bij het karakter van een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 80 km per uur. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij niet heeft gekozen voor de door eiser genoemde alternatieven.
Nader onderzoek
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit opgemerkt dat hij oog heeft voor de verkeersveiligheid rond de aansluiting van de [straat 3] op de N402 en dat hij daarover met bewoners in gesprek is.
14. Naar aanleiding hiervan is op zitting met partijen gesproken over de verkeersveiligheid rond de aansluiting van de [straat 3] op de N402 en over het door verweerder aangekondigde gesprek hierover met bewoners. Verweerder heeft toegelicht dat inmiddels aan een onafhankelijk verkeersbureau opdracht is gegeven om nader onderzoek te doen naar de veiligheidsproblemen van het noordelijk deel van de N402 tussen de N201 en de aansluiting [rotonde] -Noord. Hieronder valt ook het weggedeelte van 400 meter en de aansluiting van [straat 3] op de N402 waarvoor eiser heeft verzocht om een snelheidsverlaging. In dat onderzoek, waarin ook de bewoners van de [straat 3] worden betrokken, wordt niet alleen gekeken naar een snelheidsverlaging, maar ook naar andere fysieke maatregelen om veiligheid op de weg te waarborgen, waaronder een gehele of gedeeltelijk afsluiting van de [straat 3] of de aanleg van een rotonde. Na afronding van het onderzoek van het verkeersbureau zal verweerder een nieuw besluit nemen, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder de door eiser naar voren gebrachte veiligheidsproblemen op het weggedeelte serieus neemt en dat eiser hierover zo nodig een nieuwe bezwaarprocedure kan starten. De rechtbank merkt hierbij tevens op dat dit verkeersonderzoek de rechtmatigheid van het bestreden besluit dat thans ter beoordeling voorligt niet kan aantasten.
Conclusie ten aanzien van het bestreden besluit
15. Gelet op de voorafgaande overwegingen en met inachtneming van haar beoordelingskader concludeert de rechtbank dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit kon komen De rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit worden daarom in stand gelaten.
16. Omdat het beroep gegrond is ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Deze proceskosten stelt de rechtbank vast op € 21,64 aan reiskosten.
17. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 21,64;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 174,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mr. L.A Banga en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 16 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 9 maart 2011, (ECLI:NL:RVS:2011:BP7190) en de uitspraak van 5 november 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:3948).
2.Zie de uitspraak van 12 november 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:4046) en de uitspraak van 14 februari 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:489).