ECLI:NL:RVS:2014:4046

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201309719/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit tot verbod op gemotoriseerd verkeer in de Oude Gasthuisstraat te Zundert

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het college van burgemeester en wethouders van Zundert een verkeersbesluit heeft genomen. Dit besluit, genomen op 9 februari 2012, houdt in dat er een verbod op gemotoriseerd verkeer wordt ingesteld in de Oude Gasthuisstraat te Zundert, met uitzondering van bestemmingsverkeer. De rechtbank had eerder het bezwaar van de appellant tegen een besluit van 28 augustus 2012 niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 9 februari 2012 gegrond verklaard en het college opgedragen om het besluit te heroverwegen.

De appellant, die in de nabijheid woont, betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de verkeersstroom in de omliggende gebieden, met name het Laarpark. Hij vreest dat door het afsluiten van de Oude Gasthuisstraat voor gemotoriseerd verkeer, meer verkeer als sluiproute door het Laarpark zal rijden, wat zijn woongenot zou aantasten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 oktober 2014, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaten.

De Afdeling overweegt dat het college beoordelingsruimte heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de rechter terughoudend moet zijn bij de toetsing van dergelijke besluiten. De Afdeling concludeert dat het college de belangen van verkeersveiligheid en bruikbaarheid van de weg op een redelijke manier heeft afgewogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verkeersbesluit zijn leefklimaat onevenredig aantast. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201309719/1/A1.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 augustus 2013 in zaak nr. 12/5704 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zundert.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college besloten tot het instellen van een verbod op gemotoriseerd verkeer in de Oude Gasthuisstraat te Zundert door middel van het plaatsen van borden C12 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het Rvv 1990) met onderbord 'uitgezonderd bestemmingsverkeer' (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 augustus 2012 vernietigd, het door hem tegen het besluit van 9 februari 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K. de Wit, J.J.M. Elst en J. de Mes, en het college, vertegenwoordigd door R.N.M. de Coo en K.A.A.M. van Baaren, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer zijn de verkeersborden die een gebod, een verbod of een adviessnelheid betreffen vastgesteld in bijlage I, behorende bij het Rvv 1990, hoofdstukken A tot en met H.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, moet de plaatsing of verwijdering van de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage I, behorende bij het Rvv 1990 geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 18 worden in het verkeersbesluit de aard en de omvang van de maatregelen aangegeven.
Ingevolge artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de verkeersstroom door het Laarpark ten gevolge van het verkeersbesluit. Door het afsluiten van de Oude Gasthuisstraat voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van bestemmingsverkeer, zal meer verkeer het Laarpark als sluiproute gebruiken en als eigenaar van een woning in dat park wordt hij daardoor onevenredig getroffen, aldus [appellant].
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 maart 2014 in zaak nr. 201305328/1/A3), komt aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen "veiligheid op de weg" en "bruikbaarheid van de weg". Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die aan de orde komen bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen teneinde te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuursorgaan aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201110918/1/A3 overwogen dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit behoeft aan te tonen.
Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Het college heeft ervoor gekozen de onverharde Oude Gasthuisstraat, die onderdeel uitmaakt van de zogenoemde Van Goghroute, gedeeltelijk te verharden met klinkers ten behoeve van de toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers en de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Aangezien omwonenden kenbaar hebben gemaakt dat zij vrezen dat deze straat vervolgens zal worden gebruikt voor sluipverkeer en onveilig zal worden, nu daarop na de verharding harder kan worden gereden dan voorheen, heeft het college het verkeersbesluit genomen. Het verkeersbesluit dient tot het waarborgen van de verkeersveiligheid op de Oude Gasthuisstraat.
2.3. In hetgeen [appellant] aanvoert, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het verkeersbesluit de in overweging 2.1 aangegeven toetsing niet kan doorstaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verkeersbesluit zijn leefklimaat onevenredig aantast.
[appellant] is eigenaar van een woning aan een doodlopend deel van het Laarpark, hetgeen uit door het college overgelegde foto’s en kaartmateriaal volgt. Reeds om die reden zal dat deel van het Laarpark niet worden gebruikt als sluiproute. Voorts heeft het college in hoger beroep met kaartmateriaal en foto’s aannemelijk gemaakt dat het deel van het Laarpark dat rechtstreeks aansluit op de Oude Gasthuisstraat in ieder geval voor zwaar materieel niet geschikt is als sluiproute. De weg is daarvoor te smal. Uit een verkeerstelling van het college volgt verder dat slechts een beperkt aantal voertuigen over de Oude Gasthuisstraat rijdt. Onvoldoende is aannemelijk gemaakt dat, zo deze voertuigen in het vervolg al door de noordelijk gelegen woonwijk Laarpark zouden rijden, dit zal leiden tot een onleefbare situatie ter plaatse.
Het betoog faalt.
3. Eerst ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] betoogd dat het college was gehouden een verdergaande verkeersmaatregel te nemen, waardoor in het geheel geen motorvoertuigen over de Oude Gasthuisstraat mogen rijden. [appellant] heeft deze beroepsgrond niet bij de rechtbank aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
531-761.