Overwegingen
4. Partijen zijn het erover eens dat in het bouwplan gebruik is gemaakt van de maximale
bouwhoogte van 7.60 meter die het bestemmingsplan [naam] voor een woning toestaat. Gelet hierop mag het peil van de feitelijke bouw niet hoger zijn dan het peil dat in het bestemmingsplan is gedefinieerd. Als het feitelijke bouwpeil toch hoger ligt, dan wordt per definitie in afwijking van de omgevingsvergunning gebouwd. De voorzieningenrechter blijft bij zijn oordeel uit de uitspraak van 10 december 2020, dat het peil in de bouwtekening slechts een rekenkundig peil is. Dat betekent dat pas bij de uitvoering in de bouw kan worden vastgesteld hoe het feitelijke bouwpeil zich verhoudt tot het bestemmingsplanpeil. Dat is aan de orde in deze handhavingskwestie. Waar het in deze zaak daarom om gaat, is de vraag
wat het bestemmingsplanpeil en dus het voorgeschreven bouwpeil is. Is dat, zoals het college en vergunninghouder zeggen, het peil nádat (een deel van) het perceel werd opgehoogd of, zoals verzoekers stellen, het peil vóórdat (een deel van) het perceel werd opgehoogd.
5. Uitgangspunt voor het vaststellen van het peil zijn de meet- en bouwregels en de
definities in het geldende bestemmingsplan. Volgens de planregels moet de bouwhoogte van een bouwwerk worden gemeten vanaf het peil tot aan de hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, zonnepanelen/zonnecollectoren, het kruis van een kerktoren, het kruis van een transept toren, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. Onder peil wordt volgens de begripsbepalingen verstaan: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
6. De voorzieningenrechter heeft tijdens de zitting vastgesteld dat partijen het erover eens
zijn dat een deel van het perceel is opgehoogd vóór aanvang van de bouw. Zij verschillen echter van mening over het aantal centimeters waarmee dat is gebeurd en de totale omvang in vierkante meters ervan. Volgens de voorzieningenrechter is het aantal centimeters en de omvang echter alleen relevant in het geval dat bij het meten moet worden uitgegaan van het peil zoals dat was vóór de ophoging. De vraag die dus eerst moet worden beantwoord is of de ophoging wel of niet moet worden meegenomen bij het vaststellen van het peil en dus de bouwhoogte van de woning.
Vasststellen van het peil
7. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er ná de ophoging nog steeds
sprake van een afgewerkt terrein ter plaatse van de bouw, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het bestemmingsplan. Vergunninghouder heeft tijdens de zitting uiteengezet dat de ophoging op het voorste gedeelte van het perceel over de volle breedte is uitgevoerd, om op die manier aansluiting te zoeken bij het naastgelegen bouwperceel en het terrein achter het voormalige kerkgebouw. Daarmee is, anders dan in de door verzoekers genoemde uitspraken, geen sprake van een ophoging die nagenoeg aansluit op de randen van het bouwperceel, waardoor een terp zou ontstaan. In dat geval zou geen sprake meer zijn van een afgewerkt terrein ter plaatse van de bouw, maar die situatie doet zich dus niet voor. Dat de keuze van vergunninghouder ongelukkig uitpakt voor verzoekers omdat hun woningen lager gelegen zijn, maakt niet dat het peil anders gemeten had moeten worden. Bij aflopende terreinen zoals hier, past een ophoging over de volle breedte bij het verdere verloop van het perceel en is geen sprake van een woning die als het ware op een podium staat. De hoogte van de woning blijft daarom binnen de toegestane bouwhoogte en er is geen sprake van het in afwijking bouwen van de omgevingsvergunning.
8. De voorzieningenrechter heeft op basis van deze voorlopige beoordeling geen reden om
ernstig aan de rechtmatigheid van het besluit te twijfelen. Onder die omstandigheden is er weinig ruimte voor de belangen van verzoekers en heeft het college mogen afzien van handhavend optreden.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat
betekent dat het bouwplan, voor risico van vergunninghouder, verder kan worden uitgevoerd tijdens de bezwaarprocedure. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.