ECLI:NL:RBMNE:2021:1172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
20/4041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor plaatsing op een andere functie binnen de politie op basis van de Raaf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als assistent in salarisschaal 5, en de korpschef van politie, die als verweerder optreedt. De eiser had een aanvraag ingediend om geplaatst te worden in de functie van medewerker in salarisschaal 6, maar deze aanvraag werd door de korpschef afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (Raaf). De rechtbank concludeert dat de eiser niet voldoet aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functies, en dat er geen uitzonderingssituatie van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de feitelijke werkzaamheden van de eiser niet in overwegende mate voldoen aan de vereisten van de functies medewerker [Functie 2] en medewerker [Functie 3]. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule is eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4041

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Dane),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: L. Lammers).

Procesverloop

Met het besluit van 17 februari 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser, om te worden geplaatst op een andere functie dan de opgedragen functie, afgewezen.
Met het besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van een skypeverbinding, plaatsgevonden op 10 februari 2021. Daarbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens verweerder was aanwezig de gemachtigde die hiervoor is benoemd en tevens de heer [A] .

Overwegingen

1. Eiser is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie assistent [Functie 1] , die gewaardeerd is in salarisschaal 5.
2. Eiser heeft op 11 april 2018 een aanvraag gedaan om te worden geplaatst in de functie medewerker [Functie 2] of medewerker [Functie 3] ), beide gewaardeerd in salarisschaal 6.
3. In het voornemen van 1 augustus 2019 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij deze aanvraag zal afwijzen.
4. Naar aanleiding hiervan heeft een hoorzitting plaatsgevonden en heeft eiser zijn zienswijze schriftelijk ingediend.
5. Verweerder heeft schriftelijk op de zienswijze van eiser gereageerd, waarna de adviescommissie heeft geadviseerd de aanvraag af te wijzen. De reden hiervoor is - in essentie - dat de feitelijke werkzaamheden van eiser volgens de commissie niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functies.
6. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser, om geplaatst te worden in de functie medewerker [Functie 2] of medewerker [Functie 3] , afgewezen. Hiertegen heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt.
7. Verweerder heeft schriftelijk op het bezwaar gereageerd. Daarna heeft de bezwaaradviescommissie, met een uitgebreide motivering, geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
8. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, voor de motivering is verwezen naar het advies van de bezwaaradviescommissie. Hiertegen heeft eiser tijdig beroep ingesteld.
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
9. Eiser stelt dat zijn aanvraag om geplaatst te worden in de functie medewerker [Functie 2] of medewerker [Functie 3] ten onrechte is afgewezen. Om hiervoor in aanmerking te komen moeten de feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de functie waar eiser op dit moment formeel in geplaatst is (assistent [Functie 1] ). Eiser voldoet hieraan, omdat de door hem verrichtte werkzaamheden in overwegende mate aan de niveaubepalende elementen van
de kernvan de gewenste functies voldoen. Verweerder miskent dit en past een onjuiste maatstaf toe, zo gaat hij uit van alle niveaubepalende elementen van de gewenste functies en niet van de kern van de functies. Daarbij is het zo dat niet alleen de organisatorische context tot een uitzondering kan leiden, maar ook de uitkomst van de weging van de in totaliteit verrichtte taakbestanddelen. [1] Tot slot doet eiser een beroep op de hardheidsclausule.
Standpunt verweerder (in essentie weergegeven)
10. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat de aanvraag van eiser, voor plaatsing in de functie medewerker [Functie 2] of medewerker [Functie 3] , terecht is afgewezen. Hij voldoet namelijk niet aan de voorwaarde dat de feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar. [2] Het gaat er hierbij om dat in overwegende mate wordt voldaan aan
alleniveaubepalende elementen van de nadere (gevraagde) functie. [3] Tenzij bepaalde werkzaamheden niet binnen de gewenste functie zijn belegd, maar binnen een andere functie (organisatorische context). Eiser voldoet niet aan alle niveaubepalende elementen van de gewenste functies en er is geen uitzondering vanwege de organisatorische context van toepassing. De totale weging van de taakbestanddelen komt pas aan de orde als een uitzondering op grond van de organisatorische context zich voordoet. In dat geval moet aan de hand van alle taakbestanddelen worden gekeken of nog wel aan de ondergrens van de gewenste functie wordt voldaan. Dit laatste is dus geen op zichzelf staande uitzonderingsgrond. Tot slot is de hardheidsclausule in eisers concrete geval niet van toepassing, aldus verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder met juistheid het verzoek van eiser, om te worden geplaatst in de functie medewerker [Functie 2] of medewerker [Functie 3] , heeft afgewezen. Ook zal de rechtbank het beroep van eiser op de hardheidsclausule beoordelen.
Het toetsingskader
12. In artikel 3, eerste lid, onder a tot en met d, van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (Raaf) zijn de voorwaarden opgenomen om te worden geplaatst in een gewenste functie. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser aan de voorwaarden uit onderdeel a, b en d voldoet. De werkzaamheden zijn hem opgedragen, de werkzaamheden zijn gedurende meer dan één jaar verricht en deze zijn niet van kennelijk tijdelijke aard.
13. Van belang is of eisers werkzaamheden wezenlijk afwijken van zijn huidige functie (assistent [Functie 1] ). Onder ‘wezenlijk afwijken’ wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de Raaf verstaan het in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt. [4]
14. Er kan een uitzondering van toepassing zijn als niet aan alle niveaubepalende elementen van de kern van de gewenste functie wordt voldaan. Deze situatie doet zich voor als de specifieke elementen binnen de organisatorische eenheid van de aanvrager niet binnen die gevraagde functie, maar binnen een hogere of andere functie zijn ondergebracht (uitzondering obv de organisatorische context). [5]
15. Ook is een uitzondering mogelijk indien de belanghebbende is belast met de totale kern van de functie, maar in zijn feitelijke werkzaamheden een (niveaubepalend) element ontbreekt. Dit hoeft dan niet persé aan plaatsing in de gewenste functie in de weg te staan. Een en ander zal afhangen van de weging van de in totaliteit verrichte taakbestanddelen. [6]
16. Gezien het voorgaande concentreert het geschil zich op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van eiser in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie medewerker [Functie 2] of medewerker [Functie 3] . Indien dit niet het geval is, dan komt aan de orde of sprake is van een uitzonderingssituatie.
Wordt voldaan aan de niveaubepalende elementen van de gewenste functies?
Medewerker [Functie 2]
17. Partijen zijn uitgebreid ingegaan op de volgens hun aanwezige verschillen en overeenkomsten tussen de functie assistent [Functie 1] en medewerker [Functie 2] . In de gronden en weren zijn vier hoofdonderwerpen te onderscheiden. Het karakter van de werkzaamheden (wel/niet ondersteuning of gestandaardiseerd), het werken in de frontlinie van de samenleving, het toepassen van dwangmiddelen en het al dan niet overdragen van meeromvattende zaken binnen het vakgebied [Functie 2] .
18. De rechtbank overweegt dat in bijlage 2 bij het verweerschrift de kern van de functie medewerker [Functie 2] is opgenomen. Uit deze omschrijving is op te maken dat het verrichten van werkzaamheden buiten het politiebureau een belangrijk element is van de functie medewerker [Functie 2] . Dit is met name het geval voor de onderdelen toezicht, handhaving, opsporing en noodhulp. Zo staat bij het onderwerp ‘noodhulp’:
“Het beoordelen en melden van de aard en de ernst van incidenten en calamiteitenter plaatseen het verlenen van directe hulp.”De werkzaamheden van eiser worden echter op het bureau uitgevoerd. Ook blijkt uit de omschrijving van de kern van de functie, dat de medewerker [Functie 2] ten aanzien van zijn activiteiten en resultaten begeleid wordt door ten minste een [Functie 4] en dat hij meeromvattende zaken kan overdragen. Verweerder heeft ter zitting verduidelijkt dat dit een belangrijk verschil is. De oorzaak ligt met name in het gestandaardiseerde karakter van de werkzaamheden. Er is uitgebreidere begeleiding nodig voor de medewerker [Functie 2] , vanwege de hogere mate van complexiteit van de functie. Daar waar de assistent [Functie 2] vooral ondersteunende werkzaamheden uitvoert moet de medewerker [Functie 2] over de hele breedte van het vakgebied werkzaamheden verrichten.
19. De rechtbank stelt vast dat met name naar de elementen van de beoogde functie moet worden gekeken, die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. In beginsel zal aan het samenhangend geheel van discriminerende niveaubepalende elementen moeten zijn voldaan. [7] Gezien het voorgaande (overweging 18) concludeert de rechtbank dat hier niet aan wordt voldaan. Ook is geen uitzondering van toepassing. Met betrekking tot de elementen waar eiser niet aan voldoet is namelijk niet gebleken dat deze bij een andere functie zijn ondergebracht (organisatorische context) en aangezien eiser niet is belast met de totale kern van de functie (verleent geen noodhulp ter plaatse) wordt niet toegekomen aan de weging van het totaal aan verrichtte taakbestanddelen.
Medewerker [Functie 3]
20. Bij de functie medewerker [Functie 3] is onder het kopje ‘Kern van de functie’ (bijlage 3 verweerschrift) onder meer opgenomen:
“De Medewerker [Functie 3] draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en aan veiligheid in de samenleving door het zelfstandig uitvoeren van [Functie 3] met een routinematig karakter. Hij wordt ten aanzien van onderstaande activiteiten en resultaten begeleid door ten minste een [Functie 4] en kan meeromvattende zaken overdragen.”
21. Verweerder heeft ter zitting beargumenteerd dat eiser niet zelfstandig tactisch onderzoek uitvoert. Het vakgebied [Functie 3] heeft namelijk vooral betrekking op complexe zaken over grote georganiseerde criminaliteit, dat is anders dan zaken over veel voorkomende criminaliteit waar eiser zich vooral op richt. De rechtbank stelt vast dat het in de functiebeschrijving van medewerker [Functie 3] inderdaad gaat over criminaliteitsbestrijding en waarheidsvinding rond misdrijven. Dit terwijl in de functiebeschrijving van assistent [Functie 1] is opgenomen dat het gaat om handhaving van de openbare orde en bijdragen aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving. Daarnaast geldt ook hier dat eiser niet begeleid wordt door ten minste een [Functie 4] en hij in het kader van zijn functie geen meeromvattende zaken overdraagt. Het overdragen van meeromvattende zaken en de begeleiding door een hoger geplaatste is in die zin een belangrijk element dat hier de complexiteit van de functie uit blijkt. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de elementen van de functie medewerker [Functie 3] , die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en onderscheidend zijn van de huidige functie assistent [Functie 1] .
22. De rechtbank stelt verder vast dat geen uitzondering van toepassing is. Met betrekking tot de elementen waar eiser niet aan voldoet is namelijk niet gebleken dat deze bij een andere functie zijn ondergebracht (organisatorische context). Eiser is niet belast met de totale kern van de functie, daarom wordt niet toegekomen aan de weging van het totaal aan verrichtte taakbestanddelen.
De hardheidsclausule
23. Eiser doet een beroep op de hardheidsclausule. Verweerder stelt dat het beroep niet opgaat, omdat de functies medewerker [Functie 2] en medewerker [Functie 3] in de praktijk zijn ingevuld volgens de LFNP-functiebeschrijving, zodat deze ook als grondslag kan gelden voor de vaststelling van de feitelijke werkzaamheden van eiser.
24. De rechtbank overweegt dat in artikel 7 van de Raaf is bepaald dat het bevoegd gezag in individuele gevallen waarin de Raaf niet of niet naar billijkheid voorziet een bijzondere voorziening kan treffen. Dit is het geval als het bevoegd gezag de gewenste functie in de praktijk dusdanig anders heeft ingevuld dan de LFNP-functiebeschrijving dat het onderdeel ‘kern van de functie’ in de LFNP functiebeschrijving niet als grondslag kan dienen voor de vaststelling of de feitelijke werkzaamheden van eiser binnen het bereik van de gewenste functie zijn gekomen. [8] Eiser stelt dat er tussen de verschillende functies (assistent [Functie 1] , medewerker [Functie 2] en medewerker [Functie 3] ) overlap is in werkzaamheden. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de functies echt afwijkend zijn ingevuld van de geldende functiebeschrijvingen. Om deze reden slaagt het beroep op de hardheidsclausule niet.
Conclusie
25. Het beroep is ongegrond.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 24 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.uitspraak van 20 augustus 2020 van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), ECLI:NL:CRVB:2020:1955
2.artikel 3, eerste lid, onder c, van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (Raaf)
3.artikel 1, onder i, van de Raaf en toelichting op de Raaf, Staatscourant 25 juli 2016, nr. 38969, pagina 4 en 5
4.uitspraak van de Raad van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3534 r.o. 4.9.1, 4.9.2
5.uitspraak van de Raad van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3534 r.o. 4.17
6.uitspraken van de Raad van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1955 r.o. 4.6
7.uitspraak van de Raad van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3156 r.o. 4.9.2, 4.9.3
8.uitspraak van 10 december 2020 van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2020:3156 r.o. 4.16