ECLI:NL:RBMNE:2020:6041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2141
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor advocaatkosten in het buitenland en de toepassing van het territorialiteitsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met de omgangsregeling met zijn zoon en voor de kosten van een advocaat in België. Het primaire besluit van 1 april 2020 werd door verweerder afgewezen, maar het bezwaar van eiser werd gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij een eenmalig bedrag voor reiskosten werd toegekend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder zich op het standpunt stelde dat geen bijzondere bijstand voor de advocaatkosten in België kon worden verleend vanwege het territorialiteitsbeginsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser na zijn echtscheiding in Nederland is gaan wonen en dat hij een bijstandsuitkering ontvangt. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de advocaat in België niet aan Nederland zijn verbonden en dat de weigering van bijzondere bijstand voor deze kosten niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Eiser beschikte immers over een advocaat in België en had de kosten daarvan kunnen dekken door geld van derden te lenen. De rechtbank concludeerde dat er geen acute noodsituatie was die een afwijking van de regels rechtvaardigde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de toepassing van het territorialiteitsbeginsel in het bestuursrecht en de voorwaarden waaronder bijzondere bijstand kan worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Hassan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. P.R. Klijn).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met de omgangsregeling met zijn zoon en de kosten van zijn advocaat in België afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen in de zin dat éénmalig aan eiser een bedrag van € 119,32 voor reiskosten in verband met de omgangsregeling en een eenmalig bedrag van € 47,12 voor reiskosten naar zijn advocaat in België wordt toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser woonde met zijn gezin in België. Op 18 mei 2017 is de echtscheiding in België uitgesproken. Eiser heeft een omgangsregeling met zijn zoon die destijds in België woonde.
1.2.
Eiser heeft zich na de echtscheiding in Nederland gevestigd. Hij ontvangt vanaf 2 augustus 2019 een bijstandsuitkering.
1.3.
Bij vonnis van 20 maart 2020 heeft de rechtbank te Leuven, België, de uitoefening van het ouderlijk gezag, bij verstek, uitsluitend aan de ex-partner van eiser toegewezen. Zij is daarna met de zoon verhuisd naar Oekraïne.
1.4.
Op 27 maart 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met de omgangsregeling met zijn zoon en voor advocaatkosten van een Belgische advocaat.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen bijzondere bijstand voor kosten voor een advocaat in België wordt toegekend, omdat het territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen vergoeding van in het buitenland gemaakte kosten. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat eiser zich had kunnen melden bij een advocatenkantoor in Nederland dat gespecialiseerd is in internationaal familierecht. Eiser had dan een toevoeging kunnen aanvragen bij de Raad voor de Rechtsbijstand. Voor de eigen bijdrage bestaat in dat geval mogelijk recht op bijzondere bijstand.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van bijzondere bijstand. De advocaatkosten doen zich voor. De kosten zijn ook noodzakelijk. Bij verstek is hem het gezag over zijn kind ontnomen. Om het gezag terug te krijgen is hij genoodzaakt een advocaat in België in te schakelen. Hij heeft daarin geen keuze. Zijn recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt hem ontnomen door het beroep van verweerder op het territorialiteitsbeginsel. Het EVRM gaat boven de Participatiewet (Pw). Er is sprake van een dusdanige bijzondere omstandigheid dat verweerder zich niet kan beroepen op het territorialiteitsbeginsel. Eiser heeft diverse advocatenkantoren in Nederland benaderd, maar die hebben hem doorverwezen naar een advocaat in België.
Het territorialiteitsbeginsel
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) [1] sluit het aan de Pw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit als het gaat over kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de kosten voor een advocaat in België niet aan Nederland zijn verbonden, zodat geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor die kosten.
Artikel 6 van het EVRM
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de weigering van verweerder om bijzondere bijstand te verlenen leidt tot een schending van artikel 6 EVRM. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit zodanig in zijn recht op een eerlijk proces beperkt wordt, dat het territorialiteitsbeginsel moet worden doorkruist. Eiser beschikt immers over een advocaat in België die hem in de gezagskwestie bijstaat. De kosten van deze advocaat worden betaald, nu eiser zoals hij op de zitting heeft verklaard daarvoor geld van derden heeft kunnen lenen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verweerder binnen de grenzen van de Pw bijzondere bijstand heeft verleend voor reiskosten tot aan de grens met België die verband houden met de gezagskwestie en de omgangsregeling van eiser met zijn zoon. De rechtbank ziet in de situatie van eiser geen aanleiding om een verdergaande, aan artikel 6 van het EVRM te ontlenen, verplichting voor verweerder aan te nemen.
Zeer dringende redenen
6. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij op grond van dringende redenen in aanmerking dient te komen voor bijzondere bijstand voor de advocaatkosten. Eiser is afhankelijk van derden om zijn advocaat in België te kunnen betalen en dat levert hem veel stress op. Dit gaat ten koste van zijn gezondheid, zo heeft eiser op de zitting verklaard.
De rechtbank overweegt dat het eerste lid van artikel 16 van de Pw de mogelijkheid biedt om in afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen, indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Dan dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Uit vaste rechtspraak van de CRVB [2] volgt dat van een acute noodsituatie kan worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten. De rechtbank is van oordeel dat dat de door eiser genoemde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een acute noodsituatie als hierboven bedoeld.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M Gena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2020.
de griffier rechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:363
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:662.