1.4.Op 27 maart 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met de omgangsregeling met zijn zoon en voor advocaatkosten van een Belgische advocaat.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen bijzondere bijstand voor kosten voor een advocaat in België wordt toegekend, omdat het territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen vergoeding van in het buitenland gemaakte kosten. Subsidiair heeft verweerder gesteld dat eiser zich had kunnen melden bij een advocatenkantoor in Nederland dat gespecialiseerd is in internationaal familierecht. Eiser had dan een toevoeging kunnen aanvragen bij de Raad voor de Rechtsbijstand. Voor de eigen bijdrage bestaat in dat geval mogelijk recht op bijzondere bijstand.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van bijzondere bijstand. De advocaatkosten doen zich voor. De kosten zijn ook noodzakelijk. Bij verstek is hem het gezag over zijn kind ontnomen. Om het gezag terug te krijgen is hij genoodzaakt een advocaat in België in te schakelen. Hij heeft daarin geen keuze. Zijn recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wordt hem ontnomen door het beroep van verweerder op het territorialiteitsbeginsel. Het EVRM gaat boven de Participatiewet (Pw). Er is sprake van een dusdanige bijzondere omstandigheid dat verweerder zich niet kan beroepen op het territorialiteitsbeginsel. Eiser heeft diverse advocatenkantoren in Nederland benaderd, maar die hebben hem doorverwezen naar een advocaat in België.
Het territorialiteitsbeginsel
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB)sluit het aan de Pw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit als het gaat over kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de kosten voor een advocaat in België niet aan Nederland zijn verbonden, zodat geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor die kosten.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de weigering van verweerder om bijzondere bijstand te verlenen leidt tot een schending van artikel 6 EVRM. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser als gevolg van het bestreden besluit zodanig in zijn recht op een eerlijk proces beperkt wordt, dat het territorialiteitsbeginsel moet worden doorkruist. Eiser beschikt immers over een advocaat in België die hem in de gezagskwestie bijstaat. De kosten van deze advocaat worden betaald, nu eiser zoals hij op de zitting heeft verklaard daarvoor geld van derden heeft kunnen lenen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verweerder binnen de grenzen van de Pw bijzondere bijstand heeft verleend voor reiskosten tot aan de grens met België die verband houden met de gezagskwestie en de omgangsregeling van eiser met zijn zoon. De rechtbank ziet in de situatie van eiser geen aanleiding om een verdergaande, aan artikel 6 van het EVRM te ontlenen, verplichting voor verweerder aan te nemen.
6. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij op grond van dringende redenen in aanmerking dient te komen voor bijzondere bijstand voor de advocaatkosten. Eiser is afhankelijk van derden om zijn advocaat in België te kunnen betalen en dat levert hem veel stress op. Dit gaat ten koste van zijn gezondheid, zo heeft eiser op de zitting verklaard.
De rechtbank overweegt dat het eerste lid van artikel 16 van de Pw de mogelijkheid biedt om in afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen, indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Dan dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Uit vaste rechtspraak van de CRVBvolgt dat van een acute noodsituatie kan worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten. De rechtbank is van oordeel dat dat de door eiser genoemde omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een acute noodsituatie als hierboven bedoeld.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.