ECLI:NL:CRVB:2018:662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
16/7993 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor eigen risico in verband met orthopedische schoenen

Op 6 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellante, die orthopedische schoenen had aangeschaft en hiervoor bijzondere bijstand wilde aanvragen op grond van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd afgewezen omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een passende en toereikende voorliggende voorziening werd beschouwd en er geen acute noodsituatie was die bijzondere bijstand rechtvaardigde.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er wel degelijk sprake was van zeer dringende redenen voor het verlenen van bijzondere bijstand. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie. De orthopedische schoenen waren al in haar bezit en de kosten waren al door haar bewindvoerder betaald voordat de aanvraag voor bijzondere bijstand werd ingediend.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft afgezien van het verlenen van bijzondere bijstand en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. De uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, met F. Dinleyici als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.

Uitspraak

16.7993 PW

Datum uitspraak: 6 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 november 2016, 16/3054 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pietersz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft omwille van gezondheidsredenen op 1 december 2015 orthopedische schoenen aangeschaft en, nadien, ontvangen. Blijkens een factuur van 8 december 2015 is een bedrag van € 140,50 aan eigen risico in rekening gebracht.
1.2.
Op 14 april 2016 heeft appellante op grond van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het eigen risico ten behoeve van de aanschaf van orthopedische schoenen, zoals genoemd in 1.1. Bij besluit van 19 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een passende en toereikende voorliggende voorziening geldt en voorts niet gebleken is van een acute noodsituatie als gevolg waarvan op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW alsnog tot toekenning van bijzondere bijstand moet worden overgegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet in geschil is dat de Zvw in dit geval heeft te gelden als passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Partijen zijn nog verdeeld over het antwoord op de vraag of het college op grond van artikel 16, eerste lid, van de PW bijzondere bijstand voor de kosten van het eigen risico ten behoeve van de aanschaf van orthopedische schoenen had moeten verlenen.
4.2.
Het eerste lid van artikel 16 van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW de gevraagde bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 16, eerste lid, van de PW moet voor het kunnen aannemen van zeer dringende redenen vaststaan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) kan van een acute noodsituatie worden gesproken indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, waarbij ernstig letsel zowel psychisch als lichamelijk letsel kan omvatten.
4.3.
Met wat appellante heeft aangevoerd over haar financiële en medische situatie, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een acute noodsituatie in de hiervoor bedoelde zin. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat appellante de orthopedische schoenen al sinds december 2015 in haar bezit heeft en dat de schoenen in maart 2016, dus nog voor de aanvraag om bijzondere bijstand, door haar bewindvoerder zijn betaald. Het college heeft daarom terecht afgezien van verlening van bijzondere bijstand met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de PW.
4.4.
Ten slotte is ook niet gebleken dat het college ten tijde van de aanvraag nog buitenwettelijk begunstigend beleid voerde op grond waarvan appellante aanspraak had op bijzondere bijstand.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) F. Dinleyici

HD