ECLI:NL:RBMNE:2020:6035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting, intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na fraudemelding en inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de opschorting, intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 7 juni 2019 het recht op bijstand van eiseres heeft opgeschort, omdat er een fraudemelding was ontvangen en eiseres haar bankafschriften niet had overgelegd. Bij besluit van 2 juli 2019 heeft verweerder het recht op bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 19.921,56 teruggevorderd. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van verweerder rechtmatig waren. Eiseres had niet voldaan aan haar inlichtingenplicht, waardoor verweerder niet in staat was om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres verworpen en de besluiten van verweerder in stand gelaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1210 en UTR 20/1211

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder,
(gemachtigde: mr. J. Hekelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres opgeschort met ingang van 7 juni 2019 (het primaire besluit I).
Bij besluit van 2 juli 2019 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van
1 januari 2018 ingetrokken (het primaire besluit II).
Verweerder heeft eveneens bij besluit van 2 juli 2019 het teveel betaalde bedrag aan bijstandsuitkering over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 mei 2019 teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 19.921,56 (het primaire besluit III).
Eiseres heeft tegen de primaire besluiten I, II en III bezwaar gemaakt.
Bij afzonderlijke, maar inhoudelijk identieke besluiten van 4 februari 2020 met de kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de besluiten van 4 februari 2020 beroep ingesteld.
De rechtbank beschouwt het besluit van 4 februari 2020 met kenmerk
[kenmerk 1] als de beslissing op het bezwaar tegen de opschorting van de
uitkering. Het beroep, voor zover dit gericht is tegen dit onderdeel van het besluit van
4 februari 2020, is geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/1211. De rechtbank beschouwt
het besluit van 4 februari 2020 met kenmerk [kenmerk 2] als de beslissing op
het bezwaar tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering. Het beroep, voor zover
dit gericht is tegen dit onderdeel van het besluit van 4 februari 2020, is geregistreerd onder
zaaknummer UTR 20/1210.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2020 door middel van een beeld- en geluidverbinding (Skype). Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw H. Humida.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiseres heeft voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiseres daarom in beide zaaknummers de verzochte vrijstelling.
Met betrekking tot zaaknummer UTR 20/2011: de opschorting
2. Verweerder heeft op 11 maart 2019 een fraudemelding ontvangen met betrekking tot eiseres. Verder heeft verweerder geconstateerd dat eiseres haar bankafschriften over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 vermoedelijk had gemanipuleerd en dat zij afschriften van andere spaar-en betaalrekeningen niet had overgelegd. Verweerder heeft deze bevindingen op 7 juni 2019 op het gemeentehuis met eiseres besproken. Met het oog op dit gesprek had verweerder eiseres opgedragen om gegevens mee te nemen, zodat zij ter plekke in de computer van verweerder kon inloggen en haar originele bankafschriften kon printen. Eiseres heeft hieraan haar medewerking niet willen verlenen. Volgens verweerder heeft eiseres aldus niet aan haar inlichtingenplicht voldaan en kon haar recht op bijstand niet worden vastgesteld. Om de reden heeft verweerder de uitkering per 7 juni 2019 opgeschort.
3. Eiser betwist de rechtmatigheid van het besluit tot opschorting van haar bijstandsuitkering. Volgens haar strekt de inlichtingenplicht niet zover dat verweerder van haar mocht verwachten dat zij zou inloggen op het computersysteem van verweerder om zo inzage te verschaffen in haar bankgegevens. Zij heeft hiertoe gewezen op de veiligheidsrisico’s die hieraan verbonden zijn. Verder meent eiseres dat het ook niet nodig is geweest om in te loggen op het systeem van verweerder. Zij had vanaf haar eigen laptop de gevraagde gegevens kunnen opslaan op een usb-stick. Deze gegevens had verweerder dan vanaf deze usb-stick kunnen printen. Tenslotte stelt eiseres dat er geen noodzaak is geweest om in te loggen en haar gegevens te tonen. Bij haar latere bijstandsaanvraag heeft verweerder het namelijk toereikend gevonden dat eiseres slechts kopieën van bankafschriften had bijgevoegd.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op basis van de fraudemelding, de geconstateerde vermoedelijke manipulatie van bankafschriften en het ontbreken van afschriften van betaal- en spaarrekeningen, had verweerder aanleiding om te veronderstellen een onjuist en incompleet beeld van haar financiële situatie had gegeven. Tegen deze achtergrond mocht verweerder van eiseres verlangen dat zij op het computersysteem van verweerder inlogde om aan verweerder inzage te verlenen in haar bankgegevens en om deze gegevens te printen. Op zich gaat een dergelijk verzoek van verweerder niet te ver. [1] Het argument van eiseres dat hieraan veiligheidsrisico’s zijn verbonden, heeft zij onvoldoende gemotiveerd. In beginsel mag erop vertrouwd worden dat het computersysteem van verweerder goed beveiligd is. De verwijzing van eiseres naar twee eerdere datalekken bij verweerder snijdt geen hout. In het ene geval ging het erom dat bepaalde digitale persoonsgegevens door een menselijke fout niet waren afgeschermd en in het andere geval bleek dat een medewerker van verweerder een enveloppe niet had dichtgeplakt. Beide gevallen hadden niets van doen met de betrouwbaarheid van de beveiliging van het computersysteem van verweerder.
5. In haar beroepschrift voert eiseres aan dat zij de bankafschriften ook op een voor haar minder bezwaarlijke manier aan verweerder had kunnen overhandigen. Eiseres had immers op haar eigen laptop kunnen inloggen en de benodigde gegevens naar een usb-stick kunnen kopiëren. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat deze “oplossing” tijdens het gesprek op 7 juni 2019 niet ter sprake is gekomen. Het rapportformulier van 25 juni 2019 en het verslag van de hoorzitting van de adviescommissie bezwaarschriften van 8 januari 2020 geven hiervan ook geen blijk. Verweerder heeft op 7 juni 2019 met deze eventuele mogelijkheid dan ook geen rekening hoeven houden. Verder doet de omstandigheid dat eiseres bij een latere bijstandsaanvraag heeft mogen volstaan met het indienen van kopieën van bankafschriften niet af aan de noodzaak die verweerder op 7 juni 2019 zag om via de computer inzage te krijgen in de financiële situatie van eiseres.
6. Uit de rechtsoverwegingen 4 en 5 vloeit dus voort dat de beroepsgronden die betrekking hebben op de opschorting van de uitkering van eiseres niet slagen. Het besluit tot opschorting blijft zodoende overeind.
Met betrekking tot zaaknummer UTR 20/2010: de intrekking en de terugvordering
7. Verweerder heeft eiseres tot en met 21 juni 2019 alsnog de gelegenheid gegeven om inzage te verlenen in de benodigde financiële gegevens. Op die datum heeft verweerder vastgesteld dat eiseres gegevens met betrekking tot diverse rekeningnummers niet had ingeleverd. Volgens verweerder heeft eiseres aldus de inlichtingenplicht geschonden, op grond waarvan verweerder de uitkering per 1 januari 2018 heeft ingetrokken. Eiseres heeft dit alles niet betwist en heeft overigens geen beroepsgronden ingediend tegen de intrekking van haar uitkering. Het besluit, voor zover dit betreft de intrekking van de uitkering, blijft daardoor in stand.
8. Ter zitting heeft eiseres aangegeven haar beroepsgrond tegen de hoogte van de terugvordering niet langer te handhaven. Overigens heeft eiseres tegen het besluit tot terugvordering geen beroepsgronden ingediend. Ook dit besluit blijft derhalve in stand.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Het besluit tot opschorting, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen in de zaken UTR 20/1211 en UTR 20/1210 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2020.
griffier de rechter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6517 en van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1086.