ECLI:NL:RBMNE:2020:5800

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/318 en UTR 20/1064
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met boete wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en een eiseres die een WW-uitkering ontving. De eiseres had haar recht op uitkering over de periode van 1 september 2018 tot en met 31 december 2018 herzien, omdat zij niet had doorgegeven dat zij in die periode werkzaamheden als stagiaire en als zelfstandige had verricht. Het Uwv vorderde een bedrag van € 7.303,93 terug wegens onverschuldigd betaalde uitkering en legde een boete van € 3.651,97 op wegens schending van de inlichtingenplicht. Na bezwaar van de eiseres werden de bedragen verlaagd, maar het Uwv handhaafde de herziening en terugvordering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden en dat de terugvordering gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de opgelegde boete terecht was. De beroepen van de eiseres werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/318 en UTR 20/1064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
gemachtigde: mr. A. van den Os
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv,

gemachtigde: R. van den Brink.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft het Uwv het recht van eiseres op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) herzien over de periode 1 september 2018 tot en met
31 december 2018. Verder heeft het Uwv een bedrag van € 7.303,93 bruto van eiseres teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van
1 september 2018 tot en met 31 december 2018 (het primaire besluit 1). Daarnaast heeft het Uwv bij besluit van 30 oktober 2019 een boete van € 3.651,97 aan eiseres opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenplicht (het primaire besluit 2).
Bij besluit van 20 december 2019 heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten deels gegrond verklaard. Het terug te vorderen bedrag is verlaagd tot
€ 6.981,54 bruto (het bestreden besluit 1). De boete is verlaagd tot € 3.490,77 (het bestreden besluit 2).
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiseres ontving vanaf 1 oktober 2016 een WW-uitkering. Zij is per 1 januari 2017 gaan werken als zelfstandige. Eiseres heeft haar bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] per 5 september 2018 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel uitgeschreven.
Op 12 september 2019 heeft de afdeling handhaving van het Uwv een onderzoeksrapport opgemaakt. Vervolgens heeft het Uwv de primaire besluiten genomen. In de bezwaarfase heeft het Uwv geconstateerd dat over oktober 2018 een te hoog bedrag van eiseres is teruggevorderd. Het Uwv ging in eerste instantie uit van 104 uren waarover eiseres geen recht heeft op WW-uitkering, terwijl dit 87 uren moeten zijn. Vervolgens heeft het Uwv de bestreden besluiten genomen.
Grondslag van de bestreden besluiten
2. Het Uwv heeft de WW-uitkering van eiseres over de periode van 1 september 2018 tot en met 31 december 2018 herzien omdat zij niet aan het Uwv heeft doorgegeven dat zij in die periode werkzaamheden als stagiaire en als zelfstandige heeft verricht. Verder moet eiseres een boete betalen omdat zij de inlichtingenlicht heeft geschonden.

Herziening / terugvordering

Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de WW is de werknemer verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
4. Artikel 36, eerste lid, van de WW bepaalt dat het Uwv de uitkering die onverschuldigd is betaald, terugvordert. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Beoordelingskader
5. Het gaat om een besluit tot herziening met terugwerkende kracht en terugvordering. In vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB), is bepaald dat dit een belastend besluit is. Dit heeft tot gevolg dat het Uwv met feiten aannemelijk moet maken dat aan de wettelijke voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De bewijslast rust dus eerst op verweerder. Als verweerder hieraan heeft voldaan, verschuift de bewijslast naar eiser. Het is dan aan eiseres om met tegenbewijs de onjuistheid van de bevindingen van verweerder aannemelijk te maken. Dit tegenbewijs moet bestaan uit objectieve en verifieerbare gegevens.
[bedrijf 3]
In het economisch verkeer op geld waardeerbare arbeid
6.1.
Het Uwv heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering moet worden herzien omdat de werkzaamheden die eiseres in de november en december 2018 bij [bedrijf 3] heeft verricht in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. Dit blijkt volgens het Uwv uit een vacaturetekst waarin eiseres als contactpersoon wordt genoemd.
6.2.
Volgens eiseres heeft het Uwv zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake was van in het economisch verkeer op geld waardeerbare arbeid. Zij heeft in het kader van een scholing/stage onbetaald werk verricht voor [bedrijf 3] . Dit waren geen op geld waardeerbare werkzaamheden, maar op scholing gerichte activiteiten. Zo heeft zij tijdens de stage kennis opgedaan over digitale systemen en wet- en regelgeving en heeft zij geleerd hoe een advertentie en een website wordt gemaakt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv onvoldoende met feiten aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres bij [bedrijf 3] werkzaamheden heeft verricht die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. De enige aanwijzing die het Uwv daarvoor noemt, namelijk dat voor een vacature contact moest worden opgenomen met eiseres als contactpersoon, is daarvoor onvoldoende.
Beschikbaarheid om arbeid te aanvaarden7.1. Het Uwv heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het recht op WW-uitkering moet worden herzien omdat eiseres in de genoemde periode voor 24 uur per week niet beschikbaar is geweest voor de arbeidsmarkt.
7.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos een werknemer die a) in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek; en b) beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
7.3.
Door in november en december 2018 gedurende 24 uur per week stage te lopen bij [bedrijf 3] is eiseres naar het oordeel van de rechtbank voor die uren, objectief bezien, niet beschikbaar geweest voor het verrichten van arbeid. Gedurende die uren had zij dus geen recht op WW-uitkering.
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2]
8.1.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres als zelfstandige werkzaam is geweest bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] terwijl zij een WW-uitkering ontving. Het Uwv verwijst hiervoor naar een bijlage bij een e-mailbericht dat eiseres op 13 maart 2019 aan de afdeling handhaving van het Uwv heeft gestuurd. Hierin heeft zij geschreven zij van mei tot en met december 2018 gemiddeld gedurende 4 uur per dag heeft gewerkt voor haar bedrijven [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] .
8.2.
Eiseres heeft hier op de zitting over verklaard dat dit een kennelijke verschrijving is. Door haar slechte psychische gesteldheid heeft zij opgeschreven dat zij 4 uur per dag voor [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] heeft gewerkt, terwijl dat niet klopt.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres aan de inhoud van het e-mailbericht van
13 maart 2019 kan worden gehouden. Eiseres heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens ingebracht die haar stelling ondersteunen dat zij ten tijde van het schrijven van het
e-mailbericht van 13 maart 2019 zo in de war was dat zij haar wil niet kon bepalen.
Dit betekent dat het Uwv ervan uit heeft mogen gaan dat eiseres in de periode van mei tot en met december 2018 gemiddeld gedurende 4 uur per dag als zelfstandige heeft gewerkt voor haar bedrijven [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Dat eiseres haar bedrijven [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] per 5 september 2018 heeft uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel leidt niet tot een ander oordeel. Deze uitschrijving hoeft er immers niet aan in de weg te staan dat eiseres na die uitschrijving nog werkzaamheden is blijven verrichten.
Inlichtingenplicht9. Eiseres heeft van haar werkzaamheden als zelfstandige voor [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] in de hiervoor genoemde periode en haar stage bij [bedrijf 3] geen melding gemaakt bij het Uwv. Hierdoor heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat de werkzaamheden en de stage van invloed kunnen zijn op het recht op WW-uitkering.
Dringende reden
10.1.
Eiseres stelt dat haar persoonlijke omstandigheden als dringende reden moeten worden gezien om van terugvordering van de WW-uitkering af te zien. Zij voert daartoe aan dat het financieel en psychisch slecht met haar gaat. Er was er sprake van bedreiging in de privésfeer en er werden auto’s vernield.
10.2.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat dringende redenen slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen van een terugvordering van de WW-uitkering. [2] Het gaat dan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
10.3.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dergelijke onaanvaardbare sociale of financiële consequenties als gevolg van de terugvordering. Er zijn dus geen dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering had moeten afzien.
Conclusie
11. Het Uwv heeft terecht de WW-uitkering van eiseres herzien en een brutobedrag van
€ 6.981,54 bruto teruggevorderd wegens onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 1 september 2018 tot en met 31 december 2018.
Boete
Wettelijk kader
12. Ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW legt het Uwv een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25 (inlichtingenplicht). Op grond van artikel 27, achtste lid, onder a, van de WW kan het Uwv de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid. In artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten is bepaald dat voor wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boete, de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
Verwijtbaarheid
13.1.
Zoals eerder is overwogen heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden. Het Uwv was dan ook verplicht om een bestuurlijke boete op te leggen. Het Uwv heeft als mate van verwijtbaarheid ‘normaal verwijtbaar’ toegepast en een boete van € 3.490,77 (50% van € 6.981,54) opgelegd.
13.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] moet het bestuursorgaan bij de beoordeling van de evenredigheid van een boete de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en moet het daarbij zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuursorgaan met betrekking tot de boete aan deze eisen voldoet en dus leidt tot een evenredige sanctie.
13.3.
Eiseres voert aan dat het boetebedrag niet op 50% (gewone verwijtbaarheid) maar op 25% (verminderde verwijtbaarheid) van het benadelingsbedrag moet worden vastgesteld. Eiseres wijst daarbij op de uitspraak van de CRvB van 7 december 2016 [4] .
13.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete te matigen wegens verminderde verwijtbaarheid. Gelet op het besluit waarbij aan eiseres de WW-uitkering is toegekend, was zij bekend met de inlichtingenplicht op grond van de WW. Het lag dan ook op de weg van eiseres om het Uwv tijdig te informeren over haar stage bij de [bedrijf 3] en haar werkzaamheden bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB geen aanleiding om de boete te matigen. In die zaak ging het om onbetaald werk op een paar kleine vergoedingen na, omdat de betrokkene door het verwerven van werkervaring zijn kansen op het verkrijgen van een betaalde baan wilde vergroten, wat ook is gelukt. In de zaak van eiseres gaat het echter niet alleen om een stage gedurende twee maanden, maar ook om werk dat zij voor haar eigen bedrijven [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] heeft verricht en waarvan zij geen melding heeft gemaakt.
Het Uwv heeft terecht een boete van € 3.490,77 aan eiseres opgelegd, omdat zij zich niet aan de inlichtingenplicht heeft gehouden.
Eindconclusie
14. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 29 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3766.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4086.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 december 20169, ECLI:NL:CRVB:2016:4667.