In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de CAK Afdeling Bezwaar & Beroep. Eiser had verzocht om uitstel van betaling van een factuur van 13 februari 2019, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Eiser had ook een verzoek om een dwangsom ingediend, dat eveneens werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 17 juni 2019 een betaling van € 71,50 heeft gedaan, waardoor hij geen procesbelang meer had bij de behandeling van zijn bezwaar tegen de afwijzing van het uitstel van betaling. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van eiser, die op 7 april 2020 was ingediend, prematuur was, omdat de redelijke termijn voor een beslissing op het verzoek om uitstel van betaling al was verstreken. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de late indiening van de ingebrekestelling rechtvaardigden. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Karman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.