ECLI:NL:RBMNE:2020:5392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
UTR 20 /1774
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel bijstandsverlening wegens niet meewerken aan arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder. Eiser ontving sinds 14 juni 2016 bijstand, maar kreeg op 20 december 2019 een maatregel van 100% voor de duur van twee maanden opgelegd, omdat hij geen gebruik had gemaakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde beroep in bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft meegewerkt aan het traject bij een sociale onderneming, wat door verweerder als verwijtbaar werd beschouwd. Eiser voerde aan dat hij niet in staat was om de aangeboden werkzaamheden te verrichten vanwege zijn medische situatie, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende maatwerk had geleverd en dat eiser had moeten begrijpen dat het gesprek op 13 november 2019 niet vrijblijvend was. De rechtbank concludeerde dat de maatregel terecht was opgelegd, omdat eiser niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordoostpolder, verweerder
(gemachtigde: J. Schaafsma).

Procesverloop

Op 20 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van 100% voor de duur van twee maanden opgelegd, omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 3 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarbij hij de overwegingen van de commissie bezwaarschriften Noordoostpolder heeft overgenomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 10 november 2020 via een Skype‑verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt de volgende, niet in geschil zijnde feiten, vast.
1.1.
Eiser ontvangt sinds 14 juni 2016 bijstand.
1.2.
Op 7 maart 2018 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten dat eiser een indicatie banenafspraak krijgt, omdat hij niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 23 februari 2018 en het arbeidsdeskundig rapport van 1 maart 2018 volgt dat eiser, gezien zijn medische situatie, voor maximaal halve dagen (20 uur per week) belastbaar is.
1.3.
Eiser heeft vanaf 16 juni 2019 stage gelopen als administratief medewerker bij [autobedrijf] . Op 18 juli 2019 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege een epileptische aanval en is daarna niet meer verschenen omdat hij bang was voor een nieuw aanval. [1] De werkgever heeft vervolgens aangegeven dat eiser niet meer hoefde te komen. Hierop heeft verweerder eiser op 30 september 2019 een maatregel opgelegd van 100% voor de duur van één maand. Eiser heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Na het beëindigen van deze stage heeft mevrouw [A] (accountmanager) van de [bemiddelingsbureau] eiser voorgesteld op verschillende werkplekken, waaronder woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] . Nadat deze plek niet doorging, heeft de accountmanager aangegeven dat een volgende stap [sociale onderneming] zou zijn. De accountmanager heeft eiser verteld dat hij bij [sociale onderneming] zou worden geplaatst om te leren zijn uren uit te breiden. Wanneer eiser meer uren zou kunnen werken, dan zou het mogelijk zijn om ander werk voor hem te zoeken. Wellicht zou eiser dan kunnen uitstromen naar betaald werk. [2] Op
5 november 2019 heeft de accountmanager eiser aangemeld voor het traject bij [sociale onderneming] [3] . Op 6 november 2019 heeft de accountmanager eiser uitgenodigd voor een intake op 13 november 2019 bij [sociale onderneming] met [B] en haarzelf. Eiser is op 13 november 2019 geweest bij [sociale onderneming] . Hij heeft toen aangegeven dat hij de werkplek niet passend vond gezien zijn medische situatie.
2. Verweerder heeft op 20 december 2019 aan eiser een maatregel opgelegd [4] van 100% voor de duur van twee maanden. Dit omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Verweerder heeft het primaire besluit van 20 december 2019 gehandhaafd bij het bestreden besluit van 3 april 2020. Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft meegewerkt aan het traject bij [sociale onderneming] . Volgens verweerder heeft eiser verwijtbaar gehandeld. Om die reden is er geen reden om af te zien van het opleggen van de maatregel. Volgens verweerder zijn er ook geen dringende redenen om de maatregel te matigen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het gesprek op 13 november 2019 een kennismakingsgesprek was en dat het hem niet duidelijk was dat hij de plek niet kon weigeren. Verder heeft verweerder volgens eiser geen maatwerk geleverd en onvoldoende onderzocht of en in hoeverre eiser in staat is om gebruik te maken van de aangeboden werkzaamheden bij [sociale onderneming] . Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met eisers epilepsie. Hierdoor kan hij niet in een productieomgeving werken en geeft hij de voorkeur aan administratief werk. Het werk is voor eiser niet passend en verweerder is zelf nooit op de werkplek geweest, zodat hij niet heeft kunnen beoordelen of de werkzaamheden voor eiser passend zijn. Ook is er geen plan van aanpak zoals vereist is volgens de Pw en is het tijdspad niet duidelijk.
4. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank legt dit hierna uit.
5. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan in beginsel op verweerder rust.
6. Volgens vaste rechtspraak is het niet aan de betrokkene, maar aan de bijstandverlenende instantie om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat de bijstandverlenende instantie maatwerk levert en dat de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. De bijstandverlenende instantie dient voorts aan de betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de feiten en omstandigheden in het individuele geval, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd. [5]
6.1.
Uit de stukken blijkt inderdaad dat de accountmanager heeft gezegd dat het gesprek op 13 november 2019 een kennismakingsgesprek was en dat eiser niet direct hoefde te starten met werken. Ondanks deze mededeling is de rechtbank van oordeel dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het gesprek niet vrijblijvend was. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser in de periode voorafgaand aan het gesprek meermaals contact heeft gehad met zijn accountmanager over de plaatsing bij [sociale onderneming] . Eiser was ervan op de hoogte dat na het mislukken van de plaatsing bij [woningbouwvereniging] , [sociale onderneming] de volgende stap was. Met de aanmelding bij [sociale onderneming] was bedoeld om een traject te starten waarin eiser zou leren om zijn uren uit te breiden. Dit wetende, had het eiser duidelijk kunnen en moeten zijn dat het gesprek van 13 november 2019 niet bedoeld was om hem nog een keuze te laten om al dan niet aan dit traject deel te nemen. Eiser heeft op de zitting desgevraagd ook aangegeven dat hij wel wist dat het geen vrijblijvend gesprek was. Hij meende evenwel dat het traject bij [sociale onderneming] voor hem niet passend was in verband met zijn medische situatie. Om die reden heeft hij geweigerd.
6.2.
Dit brengt de rechtbank bij de vraag of verweerder voldoende maatwerk heeft geleverd bij het aanbieden van het traject bij [sociale onderneming] . De rechtbank neemt in dit verband het volgende in overweging.
6.3.
Zoals gezegd beoogde verweerder met dit traject om eiser uren te laten opbouwen. De bedoeling was om eiser uiteindelijk naar betaald werk te begeleiden. In verband met zijn epilepsie kon eiser starten met twee keer drie uur per week. Het voorstel was om tijdens het traject het aantal uren op te bouwen tot 20 per week. Verder staat in het aanmeldformulier dat eiser in verband met zijn epilepsie in de morgen altijd last heeft van kleine schokjes in zijn arm. In verband hiermee wil eiser niet te vroeg in de ochtend starten. [6] De opbouw naar 20 uur per week is overeenkomstig de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 23 februari 2018 en het arbeidsdeskundig rapport van 1 maart 2018. Verder kan tijdens het traject bij [sociale onderneming] rekening worden gehouden met eisers beperkingen. Het werk is namelijk overzichtelijk en er zijn geen gevaarlijke apparaten in de buurt van de werkplek van eiser. Ook kan het werk worden gedaan in een speciale ruimte waar mensen afgezonderd (prikkelvrij en niet hectisch) kunnen werken. [7] Uit deze omstandigheden volgt dat tijdens het traject rekening kan worden gehouden met de beperkte belastbaarheid van eiser alsmede met de omstandigheid dat eiser maximaal halve dagen kan werken. [8] Eiser heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat hij in het geheel niet in staat moet worden geacht om de werkzaamheden te verrichten. Het enkele feit dat op het moment van het intakegesprek geen administratief werk voorhanden was, maakt niet dat het traject voor eiser niet passend was. Maatwerk betekent immers niet dat verweerder met alle voorkeuren van eiser rekening moet houden. [9] Dat er geen plan van aanpak is, leidt evenmin tot de conclusie dat er geen sprake is van maatwerk. Uit de Pw volgt niet dat verweerder de verplichting heeft om in het kader van het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling een plan van aanpak op te stellen. Dat het precieze tijdspad niet met eiser is besproken, maakt ook niet dat van maatwerk geen sprake zou zijn. Verweerder heeft in dit verband op de zitting afdoende toegelicht dat het doel van het traject was om eiser uren te laten opbouwen en dat het tijdspad zou zijn bereikt als eiser in deze urenopbouw was geslaagd.
6.4.
Uit 6.2 en 6.3 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder een zorgvuldige en op de persoon van eiser toegesneden afweging heeft gemaakt, waarbij verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met eisers medische beperkingen. Het traject bij [sociale onderneming] is dan ook een op eiser toegesneden voorziening.
6.5.
Vorenstaand oordeel leidt ertoe dat eiser verplicht was om gebruik te maken van het traject bij [sociale onderneming] . Door dit niet te doen, heeft hij geweigerd gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Gelet hierop was verweerder ingevolge artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, en vijfde lid, van de Pw, gehouden de bijstand van eiser te verlagen overeenkomstig de toepasselijke Maatregelverordening Participatiewet Noordoostpolder.
7. Eiser heeft tegen de hoogte van de maatregel geen beroepsgronden aangevoerd. Wel heeft eiser aangevoerd dat hem van deze gedraging geen verwijt kan worden gemaakt. Hij stelt dat verweerder daarom had moeten afzien van het opleggen van de maatregel of deze in ieder geval had moeten matigen.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hem geen enkel verwijt treft. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid, van de Pw. [10] Eiser is daarin niet geslaagd. Zijn stelling dat het gesprek op 13 november 2019 een kennismakingsgesprek was en dat het hem niet duidelijk was dat hij de plek niet kon weigeren, is daartoe onvoldoende. Dit blijkt al uit hetgeen de rechtbank in 6.1 heeft overwogen. Eiser heeft verder nog gesteld dat hij gezien zijn medische situatie een goede reden had om deelname aan het traject bij [sociale onderneming] te weigeren. Ook deze grond slaagt niet. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen zij onder 6.2, 6.3 en 6.4 heeft overwogen. In wat eiser heeft aangevoerd heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om van het opleggen van de maatregel af te zien of om deze te matigen.
9. Eiser heeft tot slot nog aangevoerd dat er dringende redenen zijn die verweerder aanleiding had moeten geven om de maatregel te matigen tot 50% voor de duur van één maand.
10. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 18, tiende lid, van de Pw is af te leiden, dat de invulling van het begrip ‘dringende reden in verband met bijzondere omstandigheden’ niet beperkt is tot de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel heeft voor de betrokkene gelet op diens persoonlijke omstandigheden. Deze invulling is namelijk ruimer en omvat mede een beoordeling van de omstandigheden, de mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Dit volgt uit vaste rechtspraak [11] . Het bestuursorgaan heeft beoordelingsvrijheid ten aanzien van de vraag of, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen om de maatregel af te stemmen zich voordoen.
11. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat wat eiser hierover heeft aangevoerd geen dringende reden oplevert. Voor eiser is niet voldoende dat sprake is van een problematische financiële situatie en van dreiging van het ontstaan van meer schulden. Voor het matigen van de maatregel als door eiser voorgesteld, heeft verweerder daarom geen aanleiding hoeven zien.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie Maatregelbeoordeling Participatiewet van 23 september 2019.
2.Zie Maatregelbeoordeling Participatiewet van 20 december 2019.
3.Zie Aanmeldformulier RIB van 5 november 2019.
4.Op grond van artikel 9, eerste lid aanhef en onder b van de Participatiewet (Pw) in samenhang met artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw.
5.Zie punt 4.5.1 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2663.
6.Zie Aanmeldformulier RIB van 5 november 2019.
7.Zie de Maatregelbeoordeling Participatiewet van 20 december 2019, p. 2.
8.Zie de hiervoor al genoemde verzekeringsgeneeskundige Rapportage van 23 februari 2018, het arbeidsdeskundig rapport van 1 maart 2018 en het door eiser overgelegde, incomplete verzekeringsgeneeskundig verslag van 20 november 2019.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2663.
10.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:341.
11.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 3 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2693.